Multatuli | Page 7

J. Van den Bergh van Eysinga
ontwikkeld.
Het Indische milieu, de ambtenaarsloopbaan, die hem op jeugdigen leeftijd in zijn onmiddellijke omgeving met de hoogste macht heeft bekleed, hebben zijn romantische heerschersneigingen versterkt.
Aanleg, lectuur en omstandigheden drijven hem alle tot romantische daden in het ambtelijke leven, tot een romantische levenshouding.
Zeer merkwaardig in dit inzicht zijn de romans van August Lafontaine: deze boeken blijven hem boeien. Het zijn dezelfde, die in de Woutergeschiedenis herhaaldelijk ter sprake komen en in welker stijl hij de luchtkasteelen van zijn zestienjarigen leeftijd optrok. In zijn brieven aan Tine, in zijn Ide?n komt hij telkens terug op die romans: één er van noemt hij in het bizonder: Hermann Lange. In verband met zijn eigen lotgevallen is dit een merkwaardig boek: de jonge held wordt door z'n rijke, naar aanzien strevende ouders, een fantast genoemd, die niet voor de wereld deugt, daar hij te eerlijk, te edel en te oprecht is! Hij heeft zelfstandig leeren denken, en hij voelt diep. Om zijn scherpzinnigheid te oefenen, weerlegt hij elke meening, ook als hij ze voor waar houdt! Hij heeft gevoel voor humor: hij vindt alles zoowel eerbiedwaardig als lachwekkend.
Met zijn fier en edel karakter is hij in de ambtelijke wereld van een klein vorstendommetje niet bemind: als hem wordt opgedragen om een stuk, dat hij gesteld heeft, over te maken, omdat het po?zie en geen proza is, neemt hij zijn ontslag. Hij wil het geluk der fortuin niet zoeken door daden, die hij immoreel vindt. "Kruipen leer ik nooit, daar ik geleerd heb te ontberen." Hij ontwikkelt uitvoerig een theorie, waarom goede menschen in Staatsdienst weinig kunnen uitrichten; want zij, die belang hebben bij de misbruiken, waaronder 't volk gebukt gaat, kénnen juist de zaken 't best, zoodat de deugdzaamste en ijverigste vorst of minister, niets kan uitrichten met zoo'n bende deugnieten. Weer in dienst geplaatst wordt Hermann Lange voor de tweede maal onrechtvaardig behandeld. Maar hij verdedigt zich flink en houdt zijn goed recht staande. Wederom wordt hij ontslagen. En zijn vrouw glimlacht en zegt gelaten: "een gerust geweten is meer waard dan de rijkste bezoldiging." Een liefelijke en uiterst sobere huiselijkheid is de belooning voor zijn karaktervol handelen.
Inderdaad vinden we hier verschillende trekken, die ook in de Max Havelaar voorkomen: de verheven aspiraties, de zin voor humor, de afkeer van "misbruiken", de minachting van rijkdom en de fierheid, waarmede hij liever wordt ontslagen dan te buigen voor zijn chef. Wat Douwes Dekker in zijn held bewondert, wat zoo strookt met zijn eigen aanleg, dat heeft hij in eigen loopbaan in praktijk gebracht.
Hoe grooten indruk op zijn gemoed een levensbeschrijving van Napoleon heeft gemaakt, blijkt uit een stuk door hem in Natal geschreven, en het eerst door zijne weduwe in 1891 uitgegeven. In deze Losse Bladen uit het Dagboek van een oud man, zien we hoe de jonge man zich af gaat vragen, wat zal ik, die in mijn tot nu toe vage droomen en aspiraties eigen superioriteit zoo levendig heb beseft, voor groots tot stand brengen? En dan zijn er twee genie?n, die hem voor den geest zweven: Napoleon en Rousseau. Het groote van Napoleon was niet zoozeer zijn dapperheid, zijn krijgskunst, als wel zijn denkbeeld: "Napoleon was groot toen hij met het hoofd in de hand nadacht, en het lot van Europa vaststelde, voor nog iemand voorzien kon dat hij op Europa eenigen invloed zoude kunnen uitoefenen." Hieruit volgt dan volgens D. D., dat die begeerte zelve tot grootheid, de eerste stap tot grootheid is. En deze begeerte koesterde hij in hooge mate. "Ik zit met het hoofd in de hand en peins.... Wanneer ik ooit voor het oog van de wereld schitteren zal, men danke het dit oogenblik!"
En hij weifelt lang tusschen Diogenes en Alexander, tusschen Rousseau en Napoleon, tusschen het verhevene en het verheven schijnende! Maar hij laat den schrijver van de dagboekbladen het laatste kiezen: "uit zwakheid, uit ijdelheid, misschien uit wraakzucht!" En terwijl hij den man van de daad wil navolgen, verheerlijkt hij hem om ... zijn denkbeeld. Hij wil een kroon bemachtigen:
"Ik beminde een meisje en verloor haar. Wat anders dan een kroon kan mij schadeloos stellen?"
Zoowel deze uitingen als wat volgt verraden een zoekenden geest, die grootsche plannen in zich omdraagt, om dan weer spoedig te vertwijfelen aan hun verwerkelijking. Want dezelfde jonge aspirant-veroveraar laat hij na 33 jaren gelaten als gepensionneerde grootvader Alexander en diens generaal vasthouden bij het soldaatje spelen van zijn kleinzoon.
Uit dit stuk spreken eene grenzenlooze eerzucht en diepste wanhoop aan eigen kunnen. Merkwaardig is het ook, dat hem van den aanvang af, het tweeledige van zijn levensideaal bewust is geweest.
De Losse Bladen zijn in zeker opzicht eene bekentenis: het hoogste is de geestelijk roem van een Diogenes, een Rousseau; maar uit ijdelheid kiest hij de wereldsche grootheid van een Napoleon! En toch eert hij in deze in de eerste plaats de grootheid
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 50
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.