Mijnheer Snepvangers | Page 8

Lode Baekelmans
rond, zijn regenscherm, zijn zijden regenscherm met zilveren kruk, eveneens spoorloos verdwenen. Voor zijn voeten echter lag het vischnet met de schelvisschen, besmeurd door het slijk. God! kon hij zijne vijf zinnen maar eens bijeenrapen! Wat zou hij doen, wat zou hij zeggen? Zoo'n avontuur moest aan hem overkomen, aan een deftig getrouwd rentenier, aan den eigenaar der "Villa Yvonne"!
Zeer verlegen stond hij recht, onthutst raapte hij zijn vischnet op, liep de stad in. Hoe nu naar huis gesukkeld waar men angstig op hem zat te wachten in den nacht? Zij zouden natuurlijk niet kunnen slapen, het huis doorloopen en bang het ergste ongeluk vreezen Hij moest ook om schelvisch gaan, Marieken moest ook aandringen alsof haar moeder niet meer verstand had... Maar het dwaaste van al, M. Snepvangers moest ook eens buitensporigheden bedrijven, zich te buiten te gaan, Goeden Vrijdag vieren! Te laat beklaagd oude zot! Wat nu aangevangen?
Hij ging M. Boeykens spreken, zou hem alles biechten en die zou wel raad weten om de ruzie te vermijden in zijn huishouden, wie weet en echtscheiding kunnen beletten!
Suf stond hij voor de woning van den notaris te wachten tot het licht werd. Tot zijn verbazing werd plots de poort geopend en liep de knecht hem op het lijf.
--Hoe weet gij het nu al? vroeg de knecht verwonderd.
--M. Boeykens?...
--Ja, zoo plots... ja hij was wel niet goed, maar niemand kon zich daaraan verwachten.... Saluut... tot weerziens.
M. Snepvangers oogde den knecht na, die haastig voortliep in den nacht. Nu kon hij plots zijn vijf zinnen bijeenrapen! Hij had wel kunnen jubelen van verrukking, nu was hij gered, nu kwam alles in orde. Hij had immers zijn kaartje nog om weer te keeren?
Met den eersten trein trok hij naar Capellen. De nacht lag nog over de velden, en in de verte scheen het licht in de "Villa Yvonne". Hoe meer hij naderde hoe luider de hond begon te blaffen. Het tuinpoortje knarste open, uit de open deur viel het helle licht. Hij hoorde geklaag en geschrei, gesnik en gejammer, keek niemand aan, zag strak en wezenloos voor zich uit. In de keuken liet hij zich zuchtend op een stoel neerzakken, den schelvisch vóór de voeten.
Een oogenblik hoorde men de stilte, dan zei hij langzaam, met tranen in de stem:
--M. Boeykens is dood!
--Maar wij blijven hier niet langer... wij hebben duizend angsten uitgestaan, zei Madame tot rouwbeklag.
--Alleen in den nacht, zuchtte Marieken, alleen in den triestigen buiten...
--Ja, 'n mensch weet nooit wat er gebeuren kan, beaamde Snepvangers nederig en treurig, zoo 'n goede man... Het buitenleven is toch niet zoo schoon als men denkt... Voor mij is het niks... ik ben niet bang... Ik ben heelemaal van streek... 't heeft me danig gepakt.
--We zullen maar gauw koffie drinken, meende Madame.
Elk der huisgenooten was als ontlast. De oplossing was gekomen, zonder dat een hunner zijn weerzin voor het landleven had moeten te kennen geven, zijn verlangen had moeten toonen naar de loszinnige geneugten van de stad, die zij voor maanden met zooveel genot hadden verlaten en belasterd. Zij hadden genoeg van de stijve deftigheid, wenschten maar liefst te gaan rentenieren in de oude buurt waar het zoo gezellig was, waar de menschen en straten hen zoo bekend waren, waar zij meetelden in het leven, waar muziek was en bedrijvigheid, en waar zij nooit onder de drukkende afzondering, de eenzaamheid zouden lijden. Marieke peinsde daarbij stillekens aan het huwelijk, en Mijnheer aan zijn parapluie en zijn uurwerk. Bij het eerste schemeren van den dag was M. Snepvangers bezig achter het tuinhek een paal op te richten waaraan een bordje bevestigd was, vermeldende met onzekere, zwarte letters: Villa te huur of te koop.

HOOFDSTUK II
LIEFDE EN ANDERE ONRUSTIGHEID.
De familie Snepvangers woonde weer in de stad. Het renteniershuisje in de Hobokenstraat was kraakzindelijk. Het geveltje, frisch in de verf, was versierd met kolommetjes en grillig loofwerk, op het balcon prijkte een lange vlaggestok en op de witgeschilderde deur blonk de geelkoperen naamplaat. Binnen hielden Madame, Marieken en de werkvrouw met dagelijksche zorg alles helder aan kant en vrij van stof. In de achterkamer stond de piano, in de veranda, die als huiskamer diende, kefte een zwart spitsken, het salonneken aan de straat werd slechts voor vreemden geopend.
Het tuintje, een voorschoot groot, bood Snepvangers en zijn dochter gelegenheid tot tuinieren. Het geurde en fleurde er met bonte bloemen en riekende kruiden, terwijl een sappige wijngaard zijn ranken schoot onder het glazen afdak.
's Morgens vroeg stond Snepvangers op den drempel der woning zijn pijp te rooken, liet het hondje zijn ochtendwandeling doen; wanneer de melkboer kwam, nam hij het pannetje aan, trok dan aan de huisbel om Madame en Marieken te wekken. De dames kwamen gekleed beneden, want na het ontbijt ging Madame in de buurt winkelen en speelde Marieken piano, terwijl de werkvrouw den boel in orde bracht.
Snepvangers knutselde in
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 55
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.