hem halen? vroeg bits Madame.
--Och, als ik u daar plezier kan mee doen ... Ja dan wil ik wel eens naar de vischmarkt gaan.
--Naar de stad!?
--Wel ja, Mama, 't is toch zoo geen reis.
--Wel, ik zal maar gauw gaan.
--Wat vreemde kuren, schuddebolde Madame, die zich verloren moest geven.
En Snepvangers ging met zijn paraplu en zijn vischnet onder den arm. Aan het kleine station ontmoette hij de vroolijke menschen, die dagelijks naar de stad gingen werken. Hij mengde zich in hun gesprekken, voelde zich leven. Een mensch moet toch menschen zien, zich niet van de wereld afzonderen! Wat gewoel bood de stad en wat afwisseling! Hij verbeuzelde zijn tijd met kuieren en met pintjes pakken in de estaminets, door hem vroeger regelmatig bezocht. Hoe prettig zich weer thuis te voelen in de beweging der menschen! Ja, de stad was toch wel aantrekkelijk, daar kan men, alles wel beschouwd, nog van het leven profiteeren. Het werd middag voor hij er aan dacht naar de vischmarkt te gaan. Madame zou zuur zien nu hij nog niet thuis was... maar hij was immers man en meester! Kon hij het verhelpen dat de tijd hier zoo vlug voorbij ging? God, nu moest de schelvisch maar voor het avondmaal dienen. Wat zouden zij smullen. Na lang met kennersoogen de kramen te hebben onderzocht, na loven en bieden kocht hij twee puur nog levende schelvisschen. Met zijn vischnet in de hand en zijn paraplu onder den arm gekneld trok hij nu terug naar het station, maar hij wandelde zoo gelukzalig traag dat hij zijn trein mankeerde.
Doelloos liep hij over de De Keyserlei, dacht aan het onthaal dat hem te wachten stond. Was dat niet een ouwe vriend, de verdierenpikker, die daar kwam aangeslenterd?
--Wel verdorie, Snepvangers, zijt gij het? En ik die dacht dat ge reeds dood en begraven waart!
--Neen, goddank, maar ik woon buiten...
--Dat wil zooveel zeggen als levend begraven!
--Neen, dat is wat sterk! ...
--Trein gemankeerd?
--Ja.
--Kom, we gaan er eenntje pakken op het weerzien.. Zoo, zoo!
En ze pakten er eenigen op het weerzien, spraken van vroeger dagen, van verdierenpikken en gronden, van bekenden en notarissen. Zij hadden beiden geluk gehad in het leven, zagen alles rooskleurig in, deden joviaal. Voor zij het wisten zaten zij elkaar genoegelijk toe te knikken in een hotelzaal. Het was Goede Vrijdag! Zij prezen het lekker vischdiner, proefden als twee smulpapen van de gerechten en de wijnen, voelden zich behaaglijk zwellen. Wat tafelweelde! Visch te kust en te keur, en wijn, witte en roode, beter en meer dan op de beste verkooping. Juist toen zij discuteerden waarom taling toegelaten wordt op een vischdiner in den Vasten, werd het electrisch licht opgedraaid. Hun oogen knipperden even, het tafelgerei schitterde licht helder en zij bemerkten dat de glazen leeg stonden.
--Dat mag niet, beweerde Snepvangers als beleedigd.
--Neen, zeker niet! ...
De vrienden kenden uur noch tijd. De "Villa Yvonne" lag zoo ver, en de schelvisch was door den gar?on ergens weggelegd, als om de zorgloosheid te verhoogen. De kreeft werd nu een eenig belangrijk ding, de wijnsoorten een oud zwak. Met verteedering dronken zij op elkaars gezondheid, en dat spel beviel hen zeer. Bij het nagerecht bestelden zij champagne, sigaren en koffie.
--Het leven is schoon, mijmerde de verdierenpikker.
--Dat is het ja... dat is de waarheid, stemde Snepvangers in, vleide zich wellustig tegen de leuning van zijn stoel en zag diepzinnig de rookwolkjes na.
Hoe lang het geduurd heeft is lastig bij benadering te bepalen en Snepvangers heeft zich er nooit rekenschap van kunnen geven. Zij genoten nog lang van elkaars aantrekkelijk gezelschap, behandelden alle mogelijke onderwerpen, vertelden moppen en fluisterden zinnelijke opwellingen, waarbij ze vertrouwelijk knipoogden. Menig glas werd nog gedronken en menige dure sigaar gerookt. Wat Mijnheer bijbleef was het vreemd geval dat zij ruzie hadden gekregen bij de betaling van dit uitspanningsken. Elk wou het gelag voor zijn rekening nemen, maar ten slotte betaalde elk Zijn deel en was wat vrijgeviger tegenover den gar?on. Deze stopte Snepvangers wat in de hand, zijn vischnet met schelvisch en zijn paraplu, en dan trokken de vrienden weg met hoogroode gezichten. Tot afscheid werd nog een glas gedronken, hier een, daar een, dan ging Mijnheer zijn vriend een eindje vergezellen tot aan den tram, want hij meende te bespeuren dat deze een klein beetje zattekens was.
Later zeilde hij alleen terug naar het station. Plots was zijn vriend verdwenen en nu voelde hij zich danig moe, wou ergens rusten om het even waar, zitten en uitrusten.
En hij werd wakker op eene bank onder kale boomen van het Park. Waar was hij? Hij rilde van koude, voelde zich ziek, had hoofdpijn. Scheen het daglicht? Neen, 't was de lantaarnschijn. Hoe laat was het nu wel? Even zien. Maar hij vond zijn uurwerk niet in zijn zak, tastte instinctmatig naar zijn geldbeugel. Ook weg. God wat beteekende dit nu! Zijn blikken zochten
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.