der zijgrachten, ziedaar het rustige en zedige verblijf van den jongen edelman, te schraal door de fortuin bedeeld, om een deftig appartement te kunnen betalen, en te fatsoenlijk om op kosten van lichtgeloovige burgers een staat te voeren boven zijn vermogen.
En toch had zijne kamer een air van ��l��gance, dat zoowel voor den smaak getuigde van den jonkman van geboorte en goede opvoeding, als de behoeften kenschetste van iemand die geene gewoonte maakt van uithuizigheid, en die in zijn thuis al de comforts wenscht te vereenigen, waarvoor het vatbaar is. Behalve de onmisbare meubels, die tot de eischen van eene "gemeubileerde kamer" behooren, en die meer proper dan modern waren, zag men er eene kloeke schrijftafel, een gemakkelijken armstoel, eene antieke gebeeldhouwde boekenkast en zekere kleine voorwerpen van kunst en weelde, die in disharmonie waren met het stijf burgerlijk huisraad en met het goedkoop "grijsje" dat voor behangsel was gekozen; maar van dit laatste kwam juist niet veel te zien, daar het rondom bedekt was met familieportretten, sommigen in statig ebbenhout gevat, anderen in die schrale vergulde lijsten, die van een later tijdperk getuigden, waarin het grandiose tot het weeke en laffe was gezonken, zoowel in de kunst zelve als in de wijze van haar voor te doen. Miniatuurportretten in ivoor en photographie?n van verschillende grootte hingen overal, waar er maar een plekje te vinden was geweest. De jonker had er kennelijk zijn lust in gevonden, hier zooveel doenlijk zijne geheele familie in beeltenis vertegenwoordigd te zien.
"Het was voor de gezelligheid," placht hij te antwoorden, als men hem over deze drukke expositie zijner vaderen en voorvaderen onderhield. "Ja, ja!" werd hem wel eens tegengevoerd, "'t is allermeest omdat gij trotsch zijt op al die mooie wapenschilden."
"Waarom niet, als ik meen te weten, dat zij onbesmet zijn bewaard, en als ik zelf mij heb voorgenomen, er nooit een vlek op te werpen?" antwoordde hij dan vast en met fierheid.
Waarheid is, dat hij het "noblesse oblige" in den besten zin opvatte. Het was nooit in hem opgekomen, als een voorname leeglooper rond te slenteren en op de beurzen zijner aanzienlijke kennissen en verwanten te teren. Hij had talent, al had hij geen academischen graad kunnen verwerven, en hij had niet geschroomd met dat talent te woekeren op iedere voegzame wijze. Hij was vlug, hij had orde; al had hij geene vaste inkomsten, hij wist rond te komen en, zooals hij het zelf noemde, het hoofd boven water te houden, en sinds de nood hem de deugd van zuinigheid oplegde, wist hij haar te oefenen met een gemak, of het simpel uit liefhebberij geschiedde. Zijne opgeruimdheid had tot hiertoe door die leefwijze niet geleden. En wellicht bracht de fortuin, die hem zoo plotseling voor de voeten werd gelegd, hem in grooter bezwaren, dan hij tot hiertoe had behoeven te trotseeren. Eene beproeving van zijn karakter was het zeker.
Hij zat voor zijne schrijftafel en was druk aan den arbeid, toen Willem Verheyst zijne kamer binnentrad. Onder een luid gejubel vloog hij op, vatte Willems beide handen in de zijne en riep uit:
"Braaf gedaan! Maar dat had ik ook wel van je verwacht, dat je komen zoudt op mijn eersten alarmkreet. Wat een dwazen brief heb ik je geschreven, niet waar? Later ben ik weer gansch mij zelf geworden, en weet je hoe?" Hij keerde zich weer naar de schrijftafel en liet Verheyst een handvol papieren zien, deerlijk met inkt bemorst. "Dezelfde beweging waarmee ik op dien gedenkwaardigen avond mijne lamp zou hebben omgeworpen, zoo niet de reddende hand van juffrouw Joosting tusschenbeide ware gekomen, was tegelijk van de noodlottigste uitwerking geweest op mijn inktkoker; de goede ziel had maar op het noodigste gelet, maar die inktkoker, helaas! was hare opmerkzaamheid ontsnapt. Eerst moest ik wat bekomen, toen mijn hart uitstorten aan u, den brief zelf op de post brengen en rondloopen tot ik als een gewoon mensch naar bed kon gaan; ziedaar alles waartoe ik bekwaam was, en eerst den volgenden morgen ontdekte ik, welke verwoesting er was aangericht. Drie stukken, die al in 't net waren overgeschreven en genummerd klaar lagen om afgeleverd te worden, waren reddeloos verloren en moesten overgeschreven worden. Een lief werkje voor een millionair, niet waar? Maar al ware men het twintigmaal, men moet zijn woord houden, en ik was zoo goed niet, of ik moest aan den arbeid, en nu ben ik er bijna door. Het is mij tot heilzame afleiding geweest. Ziedaar al den eersten last, dien mijne versche fortuin mij aanbrengt, en 't zal denkelijk wel niet de eenige, niet de zwaarste zijn. Maar hoe het ook zij, ik heb nu mijn avond vrij en we kunnen praten."
"Ja, dat zal noodig zijn, althans als gij nog niet van de zaak hebt afgezien."
"Afgezien! Waarom zou ik daar zoo in eens toe gekomen zijn? En ik heb je
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.