Majoor Frans | Page 9

Anna Louisa Geertruida Bosboom-Toussaint
van de tien handelen minstens zeven op die wijze; maar waarom verdenkt gij mij, dat ik juist tot de zeven zou behooren? Waarom ben ik zoo plotseling in uwe schatting gedaald?"
"Waarom! waarom!" riep Leopold, opstaande en zijn stoel met drift ter zijde schuivende, "omdat het mij is, of ik zelf gedaald ben in de uwe; dat kwelt mij en maakt mij wrevelig. Luister, Willem! ik neem een kort en goed besluit: ik ga aan dien van Beek schrijven, dat ik van zijn verwenscht millioen afzie, en dan ga ik met u mee naar Indi?; daar zal voor mij toch ook nog wel plaats zijn."
"Ik had er werkelijk aan gedacht, u iets dergelijks voor te stellen eer ik uw brief had ontvangen, maar nù zou dat dwaasheid zijn."
"Geene dwaasheid; want ik voel dat de demonische macht van dat geld mij al gaat beheerschen en dat ik er hoe langer hoe meer onder zal raken als ik er mij niet met één forsche daad aan ontworstel. Ik ben al zoo ver, dat ik anderen voor mij zelven vergeet, en aan niets weet te denken dan aan mijne eigene bezwaren, en dat om dit ellendig geld."
"Dat blijkt; want gij vergeet, dat het niet enkel eene geldkwestie is. Gij vergeet dat jonge meisje, dat gij daar zoo bot weg in den steek zoudt laten, zonder te onderzoeken, of zij ook waardig is, dat gij haar uw steun biedt en of gij haar niet willekeurig versteken gaat van 't geen haar is toegedacht."
"Gij hebt goed praten, maar.... als gij in mijne plaats waart...."
"Zou ik handelen en mij zelf overwinnen, om te zien wat er in dezen te doen viel. Gij ziet op tegen den strijd, dien u wacht, tegen de bezwaren, die uwe rust gaan verstoren, ziedaar alles; en nu meent gij eene grootsche daad te doen met het hoofd af te wenden en uw gewonen weg te gaan, of er u geen nieuwe plichten waren opgelegd. Mis, vriendje! Met mijne toestemming zult gij zulke ongerechtigheid niet plegen. Gij moet den strijd aanvaarden; niet tegen den berg opzien, waarachter het onbekende ligt, en als een echt paladijn den kruistocht ondernemen tegen de reuzen en draken, die uwe dame in gevangenschap houden."
"Gij hebt, op mijn woord, gelijk. Ik mag dat meisje niet zoo willekeurig op zij schuiven, al zou ik ook vrijheid hebben om zelf arm te blijven uit gemakzucht. Het blijft er bij, Willem! Ik zal niet lafhartig teruggaan in dezen kamp, al moet het er een zijn tegen mijzelven. Ik ben gelukkig geen vreemdeling in zulken strijd; maar ziet gij, een vriend als gij, die bijtijds waarschuwt, zou mij zoo noodig zijn. Maar het zij zoo; ik sta u af, al is 't noode. Ik weet, waar ik mijne sterkte zal zoeken. Ja! glimlach maar.... gij, die zoo vast in uwe schoenen staat, dat gij nooit behoefte gevoelt aan hooger hulp."
"Dat heb ik nooit gezegd, Leopold. Ik glimlachte, het is waar, over de levendigheid en de snelle wisseling uwer aandoeningen; maar ik ben er verre af, in u te bespotten wat ik hoogacht, al kan ik uwe religieuse opinies niet deelen."
"Waarom niet? Is het dan zoo moeielijk, te gelooven aan krachten en machten, die men niet zien, niet ontleden kan; wordt het leven niet een jammerlijk terre à terre, als men het opvat zonder iets aan 't bovenzinnelijke te hechten; in één woord; hebt gij, gij, die een ernstig en zedelijk mensch zijt, gansch geene behoefte aan geestelijk leven, aan godsdienst?"
"Wat zal ik je zeggen, Leopold! Wij leven in een tijd van spoorwegen en stoommachines, waarin iedereen op zijn eigen terrein zoo wordt voortgejaagd en gedreven, dat men waarlijk lust noch tijd overhoudt om veel, om diep na te denken. En de theologie is een akelige doolhof, vol doornstruiken en wespennesten, waarin ik niet graag zou ronddolen. Ik weet wel, er is een gemakkelijke weg om voor religieus door te gaan en zich zelf wijs te maken, dat men het werkelijk is. Men heeft alleen maar binnen 't cirkeltje te treden, dat eens en voor goed is afgebakend. Maar .... dat is mijne zaak niet, al weet ik que c'est très bien porté in zekere c?teri?n...."
"Gij weet van mij, dat ik mijne overtuiging niet van c?teriegeest heb afhankelijk gemaakt," viel Leopold in, vast, maar zonder gekrenktheid.
"Als ik dit niet van u wist, zou mijn uitval eene opzettelijke krenking zijn, Leo! En al houd ik er van, u eens een weinigje te plagen ik zou u nooit willen grieven in 't geen ik weet dat u zeer na aan 't harte ligt. Wat ik zeide, was voor mij zelven, omdat men mij juist in dezen tijd wel eens lastig is gevallen op zeker punt. Wat u betreft, gij hebt u nu eenmaal vastgezet in eene overtuiging, die ik niet zal bestrijden, te minder, daar gij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 172
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.