Magie bij de Grieken en de Romeinen | Page 3

Karel H. E. de Jong
Urgeschichte der Kultur (1900).
#A. Lang#, Magie and religion (1901),
*#Z?ckler#, s.v. Magier, Magie, in Herzog, Realencyklopaedie f. protest. Theol. u. Kirche, 3e uitg. XII (1903).
#A.C. Haddon#, Magie and Fetishism (1906), in Religions, ancient and modern.
Mgr. #A. le Roy#, La religion des primitifs (1909).
#N.W. Thomas#, s.v. Magie, in Encyclopaedia Britannica, 11e uitg. XVII (1911).
#Arendzen#, s.v. Occult art, occultism, in The Catholic Encyclopaedia XI (1911).
*#Frazer#, The golden bough, 3e uitg. 1911 - 1915.
#R. Dussaud#, Introduction �� l'histoire d. religions (1914).
#K. Beth#, Religion und Magie bei den Naturv?lkern (1914).
#R.R. Marett#, s.v. Magie (Introductory), in Encyclopaedia of Religion and Ethics VIII (1915).
#A. Jeremias#, Allgemeine Religionsgeschichte (1918).
b. Over "Animisme."
#L. Frobenius#, Aus den Flegeljahren der Menschheit (1901).
#E.B. Tylor#, Primitive culture, 4^e uitg. (1903).
#Goblet d'Alviella#, s.v. Animism, in Enc. o. rel. a. eth. I (1908).
#A.W. Nieuwenhuis#, Die Wurzeln des Animismus. Eine Studie ��ber die Anfange der naiven Religion nach den unter primitiven Malaiern beobachteten Erscheinungen, in Internat. Archiv f. Ethnographie, XXIV, Supplem. (1917).
#B. Ankermann#, Totenkult u. Seelenglaube bei den afrikanischen V?lkern, in Zeitschrift fur Ethnologie 50e jrg. (1918).
#G.W. Gilmore#, Animism or thought-currents of primitive peoples (1919).
c. Over "Praeanimisme".
#R.H. Codrington#, The Melanesians (1891).
#R.R. Marett#, The threshold of religion, 2e uitg. (1914).
#R.R. Marett#, s.v. Mana, in Encycl. o. rel. a. eth. VIII (1915).
#P. Saintyves#, La force magique (1914).
d. Over "psychische" feiten.
#J.A. Mac Culloch#, The childhood of fiction, a study of folktales and primitive thought (1905).
*#K.H.E. de Jong#, Das antike Mysterienwesen in religionsgeschichtlicher, ethnologischer und psychologischer Beleuchtung, 2e uitg. (1919).
Aanm. De met * gemerkte boeken zijn ook voor 't vervolg van dit werk te raadplegen.
* * * * *

HOOFDSTUK I.
Het na?eve geloof.
De oudste en prachtigste gedenkstukken der Grieksche letterkunde, de heldendichten van Homerus (v����r de zevende eeuw) bevatten verscheidene episoden, waarin de magie onmiskenbaar op den voorgrond treedt.
In de Ilias, die den oorlog der Grieken tegen Troje verheerlijkt, lezen wij o.m. hoe Hera, de echtgenoote van den hoogsten god, Zeus, van Afrodite, de godin der schoonheid, den gordel leent, aan wien eene onweerstaanbare charme is verbonden, en Zeus zoodoende betoovert, teneinde hem te beletten, den Trojanen bijstand te verleenen (XIV, 153-351).
Veel sprekender is echter in dit opzicht de Odyssea, die de lotgevallen van koning Odysseus, een der Grieksche helden uit den Trojaanschen oorlog, bezingt.
Odysseus toch, de meest vindingrijke en meest volhardende van alle helden uit de classieke sagenwereld, raakt bij zijn avontuurlijken terugkeer uit Troje met zijn eenig overgebleven schip op een onbekend eiland verzeild, en stuurt de helft van zijne makkers op verkenning uit. Dezen bereiken het paleis van de toovenares Circe, wier liefelijk gezang tot hen doordringt en gaan, vriendelijk door haar uitgenoodigd, naar binnen, op ����n na, die uit wantrouwen achterblijft. En terecht, want Circe mengt onder het wijnmoes dat zij haren gasten voorzet booze kruiden, en verandert hen door aanraking met eene tooverroede in zwijnen. De eenige achtergeblevene makker, na tevergeefs te hebben gewacht, keert tot Odysseus terug en spoort hem aan, zoo spoedig mogelijk te vluchten. De held echter heeft daar geen ooren naar en gaat terstond geheel alleen er op uit om de verlorene makkers weer op te sporen. Onderweg ontmoet hem de god Hermes, de geleider van de zielen der overledenen, licht hem in, hoe hij het gevaar moet afwenden en verstrekt hem de geheimzinnige plant Moly als werkzaam tegenmiddel. Odysseus ledigt evenzeer den verraderlijken beker, maar weet zich ongemerkt van het tegengift te bedienen, en als Circe ook hem met de roede aanraakt, springt hij met getrokken zwaard op haar los, als om haar te dooden. Circe valt voor hem op de knie?n, smeekt om genade, en biedt hem, als onderpand van trouw, haar liefde aan. Odysseus gaat daar echter niet eerder op in, voordat zij zich door een plechtigen eed gebonden heeft, geen arglist meer in 't werk te stellen. Op verzoek van den held, geeft Circe voorts aan zijne makkers de menschelijke gedaante terug, en de zwervelingen brengen nu een vol jaar op het toovereiland in vreugde en genietingen door.
V����r hun vertrek echter gebiedt Circe Odysseus, zich naar 't doodenrijk te begeven en aldaar den ziener Tiresias omtrent zijn verderen terugkeer te raadplegen. Odysseus ziet daar zeer tegen op, maar Circe bemoedigt hem en geeft hem nadere inlichtingen over den tocht naar het doodenrijk en wat hij aldaar te verrichten heeft. De held vaart naar het doodenrijk, dat aan gene zijde der wereldzee ligt en gaat naar de plek, hem door Circe aangewezen. Daar graaft hij met zijn zwaard een kuil van eene el breedte en lengte, brengt daaromheen een plengoffer voor alle dooden, eerst van honig met melk gemengd, vervolgens van wijn, daarna van water en strooit er ten slotte wit meel op. Hij belooft aan de "wezenlooze hoofden der dooden" na zijn terugkeer naar Ithaca, zijn vaderland, eene allervoortreffelijkste koe te offeren, en een brandstapel met heerlijke gaven overladen te ontsteken, maar ter eere van Tiresias afzonderlijk een geheel
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 68
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.