kleurt Strijkmans voorovergebogen gestalte en zijn naaste omgeving met een zonderlinge tint. Een groote grijze pet met een groen lichtscherm er aan dekt zijn hoofd en beschut zijn kalen, slechts hier en daar met dunne vlokken lang grijs haar beplanten schedel voor koude en warmte.
De diep in hun kassen gezonken, sluwe, grijze oogen, ontsierd door roodgerande oogleden, zijn thans strak op het voor hem liggende boek gevestigd. De dunne bloedelooze lippen, vast op elkander gedrukt, doen den tandeloozen ingevallen mond nog breeder schijnen dan hij in werkelijkheid is, terwijl de spitse kin en de kromme neus aan het geheele gelaat iets havikachtigs geven. Ongeschoren en onzindelijk, met scherp geteekende lijnen langs neus en wangen doorgroefd, is zijn geheele gelaat terugstootend en geven de diepe plooien tusschen de wenkbrauwen, gevoegd bij een zekere trilling der mondhoeken en der dunne lippen, er een uitdrukking van boosaardigheid aan, wanneer hij spreekt.
Een versleten grijze jas en een vest, dat slechts met een paar knoopen wordt dicht gehouden, doen een oud blauw-baaien hemd zien, dat hem tevens als borstrok dient. Een geruite pantalon, die eenmaal voornamer beenen omkleedde, hangt slordig op de verschoten pantoffels, waarin zijn groote met wollen kousen bekleede voeten steken.
Voor hem op tafel zit een magere zwarte kat zich te koesteren in de warmtestralen der lamp. Nu en dan likt zij aan haar poot en wascht zich daarmede over den neus, terwijl ze de groenachtig grijze oogen dichtknijpt, om ze een volgend oogenblik op haar meester te vestigen, die onafgebroken zit te rekenen.
Gedurende geruimen tijd telt de pandjesbaas ongestoord verder.
"Achthonderd zesenvijftig en vijftien is achthonderd éénenzeventig, en twaalf is achthonderd drie?ntachtig. Hè! hè! hè! hè! 't is van deze drie maanden nog al aardig aangeloopen. Er zullen een heele boel pandjes moeten verkocht worden. Hè! hè! hè! dat geeft beter dan die miserale percenten. Verkoopen maar, dat's de baas, daar draai ik het altijd naar toe," zegt Strijkman, als tot zichzelf, terwijl hij zijn magere, klauwachtige handen wrijft.
"Achthonderd drie?ntachtig, daar kan wel eens een traktatie op staan vandaag, hé poes?" De oude man zet eerst zijn pet, dan zijn bril af, wrijft met den rug der hand over zijn oogen, trekt de wenkbrauwen een paar malen op en neer en herhaalt:
"Daar kan wel wat lekkers af, hé poes?"
"Maauw!" zegt de kat, terwijl zij een hoogen rug trekt, als haar meester haar aanspreekt.
"Ja! ja! jij krijgt ook wat, poes; als 't op den eenen regent, druipt het op den anderen," vervolgt de oude man opstaande. Hij sloft langzaam naar een hoekkastje, grabbelt in zijn diepen jaszak naar den sleutel en ontsluit eindelijk de deur er van.
Een vieze, bedompte lucht komt hem te gemoet, als hij de kast opent.
Zijn neusgaten worden wijder, als hij die lucht opsnuift en grinnekend zegt: "Lekker! hm! lekker, hé poes? Ja, jij krijgt ook wat;" en als de kat met hoogen rug en opgeheven staart langs zijn beenen strijkt, voegt hij er bij: "Zoete poes, jij krijgt de korstjes; wees jij maar gerust."
Uit een hoek der kast brengt hij, in een krant gewikkeld, een vrij groot stuk kaas te voorschijn, dat hier en daar reeds groenachtig is uitgeslagen door 't lange liggen. Hij ruikt er aan en meesmuilt: "Lekker, lekker!"
Voorzichtig snijdt hij er een gedeelte van af en bergt de rest zorgvuldig weer in 't papier en in de kast, waaruit hij achtereenvolgens een stuk brood, wat boter, een flesch met brandewijn en een glas neemt.
Met welgevallen beschouwt hij de flesch tegen het licht der lamp, en terwijl hij met zijn duim en voorvinger tegen den buitenkant der flesch een zekere hoeveelheid van den inhoud afmeet, schenkt hij het vocht in het glas en kurkt de flesch weder dicht, nadat hij met zijn tong den druppel, die aan den hals bleef hangen, heeft verwijderd.
Hij snijdt een stuk brood af en legt dat bij de kaas en 't glas op een stuk papier, dat dienst doet als bord.
Als de rest der kostbare artikelen weer opgeborgen is, slaat Strijkman zijn boek dicht en zet zijn bril weer op, voordat hij gaat eten; waarschijnlijk omdat door 't brillenglas de hoeveelheid brood en kaas grooter schijnt.
Met de eene hand onder het hoofd gesteund zit hij bij de tafel en eet langzaam zijn traktatie.
"Hè! dat doet een oud mensch goed. Ja, poes, kaas is een heerlijke kost, maar te duur, eigenlijk veel te duur voor een burgermensch. Dáár, poes, dat is voor jou," en na zooveel mogelijk het weeke gedeelte er van te hebben afgebeten, met de enkele stompjes tand die hem resten, legt hij het korstje voor de kat, die het even besnuffelt en dan met scheef gehouden kop opknauwt. Met uiterst langzame teugjes drinkt hij het glaasje brandewijn ledig, smakt een paar malen met de dunne lippen en strijkt liefkoozend met de rechterhand over zijn maag, terwijl hij mompelt:
"Dat's warm, dat's lekker,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.