Korte Arabesken | Page 2

Louis Couperus
André, van nacht, zal niet slapen in den ronden schoot van zijn
"Jeune Jeannette"--een mooi barkje, wit en rood geschilderd--want de
wind is hèm zelfs te bar, om niet zijn kamer in de Vieille-Ville op te
zoeken.
- Duc, zegt André weêr; ga je straks meê naar de Place Garibaldi?
Là-bas, nous rigolerons tous les trois!
- Wat is daar dan te rigoleeren? vraag ik.
- Voor den donder, já, souligneert Bébert; we moeten dáar eens flink lol
hebben.
- Maar wat is er dan te doen op de Place Garibaldi? vraag ik.
- Kan je het niet raden? vraagt André.
- Kom, duc, zegt Bébert; ràadt je het dan niet?
Ik haal mijn schouders op: ik heb geen imaginatie van avond.
- Le Lion du Littoral is er terug! zegt Bébert en buldert het uit van het
lachen, als of hij zich met den naderenden storm wil meten.
Ik schrik op en kijk hem aan. Ik hoû niet van Bébert, van dien blonden,
uitwendig somberen kolos: hij is niet te vertrouwen; hij is een bruut,
zonder meer; als hij worstelt, doet hij altijd de verbodene trucs en
wordt brutaal en zoo nijdig als hij verliest, dat de andere sterke heeren
hem vreezen. In die immense klomp spieren, tusschen dien kolossalen
rug en kolossale borst, klopt niet het goede hart van de meeste heel
sterke mannen.
- Is de Lion terug gekeerd? vraag ik, een beetje angstig.

- Ja, zegt André; en van avond spreidt die al weêr zijn tapijtje op de
Place Garibaldi en daagt die de heele wereld uit. We hebben het bij
toeval gehoord, en we zijn van plan ons eens te amuzeeren.
- André, zeg ik; mag de duc je eens even wat zeggen?
Ik hoû van André. André is ook één spiermassa, maar hij is een
prachtige vent in zijn kracht. En zijn roze vleezig gezicht is niet de
sombere bruutkop van Bébert, met die loensche, groene oogen, en dien
onvertrouwbaren lach om zijn rossen stekelsnor; de kop van André is
loyaal en prettig om naar te kijken; zijn bruine oogen zijn groot en open;
zijn geschoren mond heeft een trek van franchise, en terwijl de handen
van Bébert zware biefstukken zijn, zijn die van André de groote, van
werk vereelte, pooten van een heel sterken, maar eerlijken jongen.
- Wel, duc, wat woû je dan zeggen? zegt André.
- Bébert, zeg ik en wend mij tot den bruut; mag de duc jou ook wat
zeggen?
- Vooruit er meê! zegt Bébert.
- Welnu dan; ik vind jullie twee beroerde jongens, als je dien armen
Lion gaat plagen.
- En waarom? stuift Bébert op, als een orkaan en blaast, loenschende
groen, in mijn gezicht. Waarom zouden wij dien Lion niet eens op zijn
donder mogen geven? Waarom moeten wij ons zijn verwaandheid laten
welgevallen? Wat beteekent het, dat hij zich noemt den Lion du Littoral,
als of er niemand is dan hij, die worstelen kan tusschen Nice en Genua!
Hij zal er van lusten van avond!
- Duc, zegt André; Bébert heeft gelijk. De Lion is een verwaande vent,
en we zullen hem van nacht op zijn donder geven.
- André, zeg ik; en jij, Bébert, ik herhaal, dat jullie beroerde jongens
bent, als je van avond worstelt met den Lion. De Lion is misschien
verwaand, maar dat doet er niets toe: de Lion is een arme, oude kerel,

die vroeger zijn triomfen heeft gevierd, net zoo goed als jullie nu. De
Lion heeft veel verdriet gehad; dat wijf van hem is een feeks; zijn eigen
zoon heeft hem eens afgeranseld; zijn dochter "fait le pavé." Als jullie
voor dien armen, ouden kerel, al is hij dan ook wat verwaand, omdat hij
vroeger champion is geweest, niets voelt, en hem daarbij nog
onmogelijk wilt maken op de Place Garibaldi, waar hij een paar centjes
verdient met gewichten heffen en een "copain" te leggen--dan vind ik
jullie twee beroerde kerels, en wil ik jullie niet meer kennen.
- Hoor den duc, hoor den duc! buldert Bébert en blageert door van dit
en van dat.
- Kom, duc, we mogen wel eens een grapje hebben, met den Lion! zegt
André. We zullen, eerst Bébert en dan ik, zijn défi aannemen, en hem
éen voor éen netjes leggen op den grond, met beide schoudertjes op zijn
tapijtje, zonder hem pijn te doen, heel voorzichtigjes weg.
- En hem zoo onmogelijk maken, en hem prijs geven aan het gejouw
van al dat gepeupel daar. Jullie weten heel goed, dat hij alleen maar
worstelt met types, die hij een paar sous geeft, en die zich na een paar
grepen zus of zoo laten vallen, en jullie weten heel goed, dat de oude
man geen partij voor jullie is. Als jullie het doen, wil ik je nooit meer
zien. ...
- Kom, duc,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 13
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.