beschreven.
De gouden eeuw der Kelten.
Maar wij loopen op ons onderwerp vooruit en moeten terugkeeren tot het tijdperk van den oorsprong der Keltische geschiedenis. Evenals de sterrenkundigen het bestaan eener onbekende planeet hebben ontdekt door de storingen, door deze op de reeds waargenomen planeten uitgeoefend, zoo kunnen wij in de vijfde en vierde eeuw vóór Christus de aanwezigheid van een groote macht en van krachtige bewegingen onderscheiden, die geschiedden achter een sluier, die nooit meer zal worden opgelicht. Dit was de Gouden Eeuw der Kelten op het vasteland van Europa. Gedurende dat tijdperk voerden de Kelten drie groote en voorspoedige oorlogen, die geen geringen invloed hadden op den loop der geschiedenis van Zuid-Europa. Omstreeks 500 v.C. veroverden zij Spanje op de Carthagers. Een eeuw later zien wij hen bezig met de verovering van Noord-Itali? op de Etruskers. Zij vestigden zich in grooten getale op het gebied, dat later bekend werd als Gallia Cisalpina, waar een aantal namen, zooals Mediolanum (Milaan), Addua (Adda), Virodunum (Verduno), en misschien Cremona (creamh, knoflook) [9], er getuigenis van afleggen, dat zij dit gebied hebben bezet. Zij hebben nog een grooter herinnering achtergelaten in den voornaamsten der Latijnsche dichters, wiens naam, Vergilius, schijnt te wijzen op zijn Keltische afstamming [10]. Tegen het einde der vierde eeuw overstroomden zij Pannonia, toen zij de Illyri?rs ten onder brachten.
Bondgenootschappen met de Grieken.
Al die oorlogen werden ondernomen in bondgenootschap met de Grieken, met wie de Kelten in die periode op den meest vriendschappelijken voet verkeerden. Door den oorlog met de Carthagers werd het monopolie, dat deze bezaten op het gebied van den handel in tin met Brittanni? en in zilver met de Spaansche mijnwerkers, vernietigd, en de weg over land door Frankrijk heen naar Brittanni?, ten behoeve waarvoor de Phoce?rs in het jaar 600 v.C. de haven van Marseille hadden gesticht, werd voor goed aan den Griekschen handel verzekerd. Grieken en Kelten waren in dat tijdperk verbonden tegen Phoenici?rs en Perzen. De nederlaag, Hamilcar te Himera, in Sicili?, door Gelon toegebracht, viel in hetzelfde jaar als die van Xerxes te Salamis. Het Carthaagsche leger in dien veldtocht bestond uit huurlingen van een half dozijn volken, maar in de rangen der Carthagers werd geen enkele Kelt gevonden, en de vijandschap der Kelten was een voorname oorzaak, dat de Carthagers de Perzen geen hulp boden ter vernietiging van hun gemeenschappelijken vijand. Deze feiten bewijzen, dat de Kelten een belangrijke rol speelden, om te beletten, dat het Grieksche type van beschaving werd overweldigd door de dwingelandij van Oostersche volken, en dat het in Europa het onschatbare zaad van vrijheid en menschelijke cultuur in het leven hield.
Alexander de Groote.
Wij zien de Kelten weer naar voren treden als een hoogst belangrijken factor, toen Hellas van haar kant onder Alexander den Groote haar tegenaanval tegen het Oosten begon.
In de vierde eeuw v.C. werd Macedoni? door Thracische en Illyrische benden aangevallen en bijna vernietigd. Koning Amyntas II werd verslagen en in ballingschap gedreven. Zijn zoon Perdiccas II werd in den slag gedood. Toen Philippus, een jongere broeder van Perdiccas, den onbeteekenenden en waggelenden troon besteeg, dien hij en zijn opvolgers tot den zetel van een machtig rijk zouden maken, werd hij krachtig gesteund in zijn pogingen de Illyri?rs het hoofd te bieden door de veroveringen der Kelten in de valleien van den Donau en de Po. In de dagen van Alexander werd het bondgenootschap voortgezet en misschien meer op wettelijken grondslag gevestigd. Toen Alexander op het punt stond, Azi? te veroveren (334 v.C.) sloot hij eerst een verdrag met de Kelten "die aan de Jonische Golf woonden", ten einde zijn Grieksch grondgebied tijdens zijn afwezigheid tegen een aanval te beveiligen. Die gebeurtenis is door Ptolemaeus Soter beschreven in zijn geschiedenis van de oorlogen van Alexander [11]. Het verhaal is zóó levendig, dat het den stempel draagt van een authentieke geschiedenis, en een andere merkwaardige getuigenis van de waarheid van het verhaal is door de Jubainville aan het licht gebracht. Toen de Keltische afgevaardigden, die beschreven worden als mannen, hooghartig in hun optreden en van grooten lichaamsbouw, na hun zending te hebben volbracht, met den koning dronken, vroeg hij hun, naar het verhaal zegt, wat wel datgene was, waarvoor zij het meest bevreesd waren. De afgevaardigden antwoordden: "Wij vreezen niemand: er is slechts één ding, waarvoor wij bang zijn, en wel, dat de hemel op ons zou kunnen neervallen; maar wij stellen niets zoo zeer op prijs als de vriendschap van iemand zooals gij." Alexander nam afscheid van hen, en fluisterde, na zich tot zijn edelen te hebben gewend, "Wat zijn die Kelten toch vreeselijke pochers." Toch was het antwoord, met al zijn Keltische bravour en pralerij, niet zonder waardigheid en hoffelijkheid. De uitdrukking omtrent het neervallen van den hemel schijnt een blik te schenken op het eene of andere primitieve geloof of de eene of andere mythe, waarvan
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.