te groot is, een blauw tatoeagetje op de kin en nog een tusschen de wenkbrauwen, kleine voeten, ondanks het gebruik van sandalen, met de nagels door henneh rood gekleurd, juist als de nagels der handen.
Mansoer heeft mij al eens gezegd als waarschuwing tegen een van zijns gelijken, Achmed geheeten, van wien ik eenige diensten heb aangenomen en wiens mededinging hij vreest: "U zou uw portemonnaie niet moeten laten liggen onder het bereik van zijn hand." Achmed, dien ik dien namiddag ontmoette, en die ten aanzien van Mansoer van dezelfde gevoelens is vervuld, heeft er plezier in, mij te vertellen, wat hij misschien maar heeft bedacht uit jaloezie, maar wat hij zegt van Abbas te hebben, den schoonzoon van Sidi Mohammed: "Laat dien meneer (dat was ik) niet alleen buiten de stad gaan met Mansoer. Mansoers naam is niet al te goed bekend; hij gaat niet voor fatsoenlijk door; men houdt het ervoor, dat hij in den grond van zijn hart Christen is gebleven, dat hij mogelijk voor spion speelt, en er zijn er, die hem, als ze hem op een eenzame plek ontmoeten, een kogel konden geven en een anderen op zijn metgezel richten."
Arme luidjes, die ontkend hebben, die men ontkent en die zichzelven negeeren! Het is iets merkwaardigs, die minachting der Mohammedanen voor degenen, die tot hun geloof overkomen; hun godsdienst plaatst hen in een zoo angstvallig gesloten maatschappij, dat men, om er werkelijk in te worden toegelaten, al heel wat kwartieren van godsdienstigen adel moet kunnen aanwijzen. Deze geest heerscht wel het meest onbeperkt in die middelpunten van dweepzucht, Stamboel, Damaskus, de wijken van Ka?ro dichtbij El-Ahzar en Fez. Het is een versterkte vorm van den haat tegen de Christenen. Hoe diep voelt men dien haat in Fez, dien haat, die alleen door de vrees voor de legers van Europa in bedwang gehouden wordt! Als die vrees niet bestond en hen niet dwong zich verstandig te gedragen, zouden wij nog minder goed worden behandeld dan de Joden, waarvan ze niet weten, dat ze hen eigenlijk niet noodig hebben.
De Joden worden in het voorbijgaan beleedigd; gisteren is er midden op de markt op een van hen gespuwd; te Rabat heeft een sjerief een jood met de karwats doodgeslagen, omdat hij hem durfde aankijken, en als de straatjongens langs den muur van de mellah loopen, gooien ze er steenen over en roepen: "Ya! ihoedi's! weg met de Joden!" Ons zou men zeker en stellig vermoorden. Ze hebben hier in Fez een afschrik van den Christen. Daar bij hen de godsdienst alles regelt, tot de kleine bijzonderheden der kleeding, het knippen van baard en haar, zou mijn snor, die niet op zijn Arabisch is gefatsoeneerd, mij in gevaar kunnen brengen, omdat ze er dadelijk mijn godsdienst aan herkennen. Nergens heb ik de minachting zoo groot gevonden en de achterdocht zoo sterk.
Toch ben ik twee of drie keeren eerbiedig gegroet geworden met den Salam, die de godsdienstige groet is, en gisteren, toen ik voor een winkel stilstond, zei een fazi: "Dat is een Christen!" tot een van zijn vrienden die antwoordde: "Ik zweer je, dat het een Arabier is!" Maar dat is een groote uitzondering. Elk oogenblik hoor ik bij mijn voorbijgaan zeggen: "Noesrani, een Christen," en van morgen nog hoorde ik de minachtingsformule: "Noesrani wahed akhor! Weer een van die Christenen!" Telkens ook gaat een man of een kind mij voorbij en keert zich een paar passen verder om, mij in het gelaat kijkend. Ze durven alleen onbeschaamd zijn op die wijze, want ze houden zich dadelijk stil als men op hen toetreedt, of loopen snel weg. Ze hebben al de lafheid van de Arabieren, en als alle goede Mohammedanen voelen ze tegenover iemand, die de allures van een meester aanneemt, in zich een slavenziel. "Wees zalvend tegen den schurk, en hij geeft u een por; geef den schurk wat hem toekomt, en hij zal u vleien!" Dat is waar in alle landen en bij alle rassen, want het is algemeen menschelijk. Maar sommige trekken, die essenti?el zijn in de natuur van den mensch, worden niet in gelijke mate aangetroffen bij alle menschen. De ge?slamiseerde Oosterling is zeer beslist de schurk, dien men een por moet geven. Hij heeft enkel eerbied voor kracht, hij buigt zich enkel voor wie hem slaat. Hij kan alleen dienen of gediend worden, en hij neemt tegenover u de houding van den meester aan, als gij die niet van te voren voor u hebt opge?ischt.
Zijn godsdienstig gevoel weerstreeft die gevoelens niet. Het schept een nauwe broederschap onder de mohammedaansche geloovigen en een onuitroeibare vijandschap tusschen dezen en de niet-Mohammedanen. Die godsdienst legt het hem als plicht op, het geloof in den Profeet te verspreiden en de overlevering leert hem, dat de propaganda door den oorlog alleen in staat is geweest, dat geloof uit te breiden en
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.