ik een week te Fez doorbracht, by
Jean Marlys
Project Gutenberg's Hoe ik een week te Fez doorbracht, by Jean Marlys
This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
with this eBook or online at www.gutenberg.org
Title: Hoe ik een week te Fez doorbracht De Aarde en haar Volken,
1908
Author: Jean Marlys
Release Date: September 2, 2007 [EBook #22491]
Language: Dutch
Character set encoding: ISO-8859-1
*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HOE IK
EEN WEEK TE FEZ DOORBRACHT ***
Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
HOE IK EEN WEEK TE FEZ DOORBRACHT.
Naar het Fransch van Jean Marlys.
Als men te Fez aankomt na een reis door het dal, dat er van Rabat heen
leidt, maakt de stad den indruk van bijzonder klein te zijn, en ze blijft
maar nietig achter haar grijze muren, wanneer men dichterbij komt.
Aan de linkerzijde verheffen zich de lange wallen van een kasbah,
eindigend in een soort van bastille, die een verzwakte nabootsing lijkt
van het kasteel der Zeven Torens te Stamboel, zooals de bijna zwarte,
gekanteelde en versterkte muren denken doen aan de wallen van
Konstantinopel, en de doodsche, onbewegelijke populieren aan de
cypressen der turksche kerkhoven. Ik zie in de wallen ook een groote,
versterkte poort, zooals die in de hoofdstad van den anderen sultan, en
ik voel mij als in de tegenwoordigheid van een klein Konstantinopel,
waar de zee zich van heeft teruggetrokken.
Ik kan alles onderscheiden aan het stadje, al wat het heeft te vertoonen,
hooge minarets met groen aardewerk, op de muren aangebracht als
glazuur, de daken, met groene pannen, van de heiligdommen en die van
het witte Sultans-paleis; grijze terrassen en door den tijd zwart
geworden muren, met hun diepe kanteelen en spitse punten; vierkante
torens, met hooge, toegespitste daken. Een stukje van het dal is door
een tweeden muur omgeven, ter bescherming van de keizerlijke tuinen.
Het geheele landschap is zoo rustig en stil in de verlaten ruimte, dat het
niet meer werkelijk schijnt dan die schilderijen van de Primitieven,
waar men dergelijke vestingen op ziet in juist zulke verlaten oorden.
Het lijkt een werk uit de Middeleeuwen, en daar ik weet, dat dit
schilderij echt is, objectief waar, zeg ik tot mij zelven tegenover die
stille stad en de verlaten omstreken, dat het zeker een stad moet wezen,
lang geleden al eenzaam achtergebleven en nu uit niets anders
bestaande dan uit oude muren, asch en herinneringen, en dat ik alleen
zal ronddwalen in het een of ander Pompeji van den Islam.
Wij rijden door de buitenpoort, door een tweede monumentale poort,
met veelkleurig aardewerk versierd over een onmetelijk binnenplein,
eenzaam tusschen hooge muren, weer een kolossale poort, bedekt met
een ingewikkeld samenstel van tegels, een soort van rondloopenden
weg, een plein, waar kooplieden kampeeren in kleine tentjes.... nog
weer poorten; ik heb daarbij niets anders gezien dan enkele menschen,
in schaduwhoeken op den grond gezeten, en een paar menschelijke
gedaanten, die zwijgend en haastig voorbij mij gingen; we zijn in een
klein straatje gegaan, en een grijsaard in rooden kaftan heeft "Salam!"
tot mij gezegd.
Mijn muilezeldrijver is naar hem toe gegaan, heeft zijn hand gekust,
zijn borst, zijn schouders, zijn voorhoofd; en de man liet zijn zoon
begaan, zonder eigenlijk een oogenblik op te houden met zijn werk, het
begieten van bloemen. Vrouwen kwamen kijken uit naburige huizen,
wisselden een salam met den ezeldrijver en daarna zijn zijn vrienden
gekomen, en hij liet mij binnentreden op de plaats van zijn huisje. Een
priëel van wingerdbladeren en een groote vijgenboom waren er te zien;
er was ook een bank, zoo groot als een ledikant, en waar de kleine
tegels van aardewerk gekleurde vierkantjes op legden, groen en wit,
geel, blauw en zwart. En ik gebruik er de thee in de schaduw van den
vijgeboom en den wingerd, onder het geruisch der wateren, die achter
een muur voorbij stroomen.
Ik laat een individu komen, van wien men mij heeft gezegd, dat zijn
diensten mij nuttig zouden kunnen zijn, om mij te installeeren. Hij
antwoordt op den naam van Mansoer, is een Christen, die
mohammedaan is geworden en die niet voor zijn vroegere
geloofsgenooten den haat gevoelt, dien zijn tegenwoordige
medegeloovigen tegen hen koesteren. Hij geleidt mij naar de mellah of
joodsche wijk, terwijl hij moeite gaat doen voor het vinden van een
huis, dat ik zal kunnen huren.
Deze geheele wijk, waarlangs ik de stad ben binnengekomen, heet
Fez-el-Djedid, het Nieuwe Fez, en bevat de paleizen en vestingen van
het Maghzen, verder een arabische en een joodsche wijk. Dat alles is nu
ontwaakt uit de verdooving van de beide
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.