Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart | Page 6

Wolff en Deken
zo gelukkig, als een gehoorzaam en gelieft kind leven kan. Toen keerde myn lot. Myn waarde Vader, zich op eenen heten dag, door het inpakken en afzenden van Thee, zeer verhit hebbende, kreeg een pleuris, en stierf binnen drie dagen, nog geen veertig jaren oud zynde.
Geene VAN MERKEN[4] zou u kunnen afbeelden, hoe groot myner Moeders en myne droefheid was. Wy verloren alles, en myne teder-lievende Moeder voelde alles wat zy verloor; meer zeg ik niet. Oordeel nu. Myne Moeder deedt den handel aan iemand onzer Kantoorbedienden over, vertrok naar de ----gragt, en hielt maar eene onzer meiden; daar leefden wy stil en proper. Maar haar verlangen naar stilte was te gunstig voor haar, om toch onafgebroken aan haar Overledenen te denken! Myne Ouders hadden elkander hartlyk bemint: de dood myn's Vaders stortte haar in de allerdiepste zwaarmoedigheid. Zy sneedt alle uitspanningen af, zag niemand, sprak weinig, zuchtte veel, en stortte veele droeve tranen. Zy werdt ook wel dra zo ziek van lichaam als van ziel. De lieve Vrouw hadt nu reeds de geschiktheid, om het zaad der dweepery, 't welk myne Tante met eene voorbeeldige mildheid uitstrooide, te ontvangen; zy ontfing het ook, helaas!
Ik was bitter bedroeft over myne Moeder! myne zucht tot vermaak verzwakte. Geen wonder! ik zag myne kwynende Moeder in eene sleepende ziekte vervallen, die, zo als Docter E---- duchte, ongeneeslyk was. Ik leed niet minder dan myne dierbare toegeeflyke Moeder. De Teering is eene elendige kwaal, Naatje. Wat heeft de brave Vrouw geleden, en dat zo lang; zo heel lang! Nooit verliet ik haar in het laatste jaar haars levens. Ik sliep voor haar bed, gaf haar alle de medicynen; en zag, buiten myne Tante en den Docter, niemand dan onze goede Pieternel; die brave meid, welke myne Ouders reeds diende, toen ik geboren wierd, en waar voor ik zo veel liefde heb. Nu en dan las ik voor myne zwakke stervende Moeder; doch de Boeken, waar uit ik las, waren niet voor my, ook niet voor haar geschikt, en werden door Tante bezorgt, akelige, zotte geschriftjes, die myne Moeder, v����r de droefheid haren geest geheel hadt benevelt, met versmading zoude beschouwt hebben: Ik ben nu te ernstig, anders zoude ik u eens een paar douzynen Titels opgeven, die my by u zouden verdedigen.
Dodelyk ongerust over myne geliefde Moeder; onpasselyk door het gestadig zitten in eene ziekenkamer, verstoken van lucht, dien balsem des levens, van licht, dat den geest opheft: zonder de minste afleiding; het zwarte beeld des doods gedurig voor my warende; verdrietig over de smarten myner Moeder, verloor ik eerst myne eetlust, toen myne gezonde kleur, en wel dra myne werkzaamheid. Ik keek zo bang en zo zuur als Tante; zuchte, zat leeg en lui met de hand onder myn hoofd, dat dof en zwaar werdt en ongekapt bleef. Met ����n woord ik vervreemde zodanig van de jonkheid en de natuur, dat Tante my voor een geheel _omgekeert meisje_[5] begon aan te zien. Zy liefkoosde my, om dat zy haar eigen portret in my waande te vinden: en ik, och! ik had vrede met Tante, om dat zy met my in haar schik was.
In dien staat was ik, toen gy ons uit naam uwer Moeder bezogt, die de beleeftheid hadt, om, uit oude vriendschap met myn Vader, en uit nieuwe Buurschap, zo als gy zeide, (want gy kwaamt eerst onlangs op de zelfde gragt), te laten vragen, hoe of myne Moeder nu was, zynde zy begeerig om de zieke eens te bezoeken.
Hy, die ons in treurige omstandigheden toespreekt, met heusheid toespreekt, is ons welkom: dit beurt ons op; het vleit ons; het verwydert ons eenige oogenblikken van ons verdriet: Oordeel des of gy my aangenaam waart! ik voelde nu, dat ik nog vatbaar was voor blydschap. O dierbare aandoening! Hoe, (gy wordt immers niet knorrig, Naatje lief?) hoe staatig, hoe weinig toeschietent, hoe geheel anders gy ook waart, dan ik, in houding, in kleding, in gelaat, toen echter scheent gy my de voorkomenheid, de minzaamheid zelve.
Myne grootste, zoo niet eenigste behoefte, gy weet het nu zelf, is lief te hebben, en gelieft te worden: myne liefde voor myne Moeder was zo oprecht, zo teder, als die van eene dochter ooit zyn kan, maar die liefde vervulde echter myn geheel hart niet.
Hare onbegrypelyke zwakheid, en myn gegronde eerbied waren de oorzaken van dit verschynsel. Die bron stroomde niet hoog genoeg voor my, en yder uur dreigde de dood die voor altoos te verstoppen. Gy werdt voor my noodzaaklyk. Ik zag wel, dat Naatje Willis een geheel ander voorkomen hadt dan Saartje Burgerhart, of alle die Juffertjes, daar ik mede om plagt te gaan, v����r deze toenemende krankheid myner lieve Moeder: maar toen stak uwe statigheid niet h����l sterk af by myne dofheid; wel verre van de oorzaak optesporen, dacht ik er niet eens aan:
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 174
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.