Het leven van Rozeke van Dalen, deel 2 | Page 8

Cyriel Buysse
had een fijn besneden aristocratisch gezicht, van een vreemd-ziekelijke, geraffineerde fijnheid, als een schilder of een zanger met zijn lang-gegroeide haren en zijn spits-krullenden, donkeren baard.
Zij bleven maar kort om hem niet te vermoeien; en buiten, op den drempel zei de barones tot Rozeke:
"Rozeke, gij zult wel moeten oppassen met uwe man."
Rozeke smolt in tranen.
"Ach Hiere, wa kan ik doen, mevreiwe!" klaagde zij. "'k Geef ik hem alles woar da zijn herte noar lust, moar hij betert zeu troage."
"Gij moogt hem vooral niet laten werken, nog van heel de zomer niet."
"Hij 'n moe hij niet wirken, mevreiwe; hij 'n kan hij euk nie wirken. We zoeken ons noar nen twiede knecht; moar 't zijn amoal greute onkosten, mevreiwe, en w'hén al zuk 'n slecht joar g'had mee zijn ziekte."
"Daarvoor moet ge 't niet laten, Rozeke; als ge iets noodig hebt zijn wij daar om u t' helpen."
Zij zochten naar een tweeden knecht, naar een bekwamen paardeknecht. Zij hadden hem hoogst noodig. Reeds lag het vroege lentewerk dringend op den akker te wachten; en met de merrie was het ook al weer mis, die moest stellig opnieuw naar den hengst toe; maar goede paardenknechts zijner schaarsch te vinden, voornamelijk in 't voorjaar als reeds iedereen bezet is, en Alfons zat zich gansche dagen machteloos in zijn leunstoel van ongeduld en ergernis op te vreten, omdat het hoe langer hoe dringerder werd en niemand zich kwam aanbieden. Het maakte hem ellendig en vertraagde zijn genezing; en tot grooten schrik van Rozeke sprak hij reeds van uit zijn hoek te komen en zelf weer, zoo goed en zoo kwaad als het ging, te gaan ploegen en zaaien, en nog eens met de merrie naar den hengst te gaan, toen Vaprijsken op een zondag ochtend haastig van de vroegmis thuis kwam en hem zei:
"Boas, as ge nou ne kier ne goeje peirdeknecht wilt hên, nou es er ienen te krijgen; moar ... hij 'n wilt hem nie prissenteeren; ge moet 't hem zelve vroagen."
"Wie est 't?" vroeg Alfons gretig.
"Ivo Smul."
"Ivo Smul? En hij weunt bij boer Kneuvels!"
"Sedert iergisteren 'n weunt er hij nie mier bij. Hij es mee zijnen boer in ruzie geslegen en wig-gegoan. 't Spijt de bezinne genoeg."
Alfons, zijn groote, holle oogen strak voor zich gevestigd, zat roerloos te peinzen en te staren. Rozeke was, bij 't hooren van Smul's naam, schrik-zwijgend achteruitgedeinsd.
Eenklaps keerde Alfons zich tot haar om.
"Wa peist ge 'r van?" vroeg hij.
"Lijk of ge wilt," antwoordde zij ontwijkend, met benauwde stem.
Zij durfde 't niet bepaald tegenwerken; zij kende hun nood en vreesde 't ergste indien hij aan zijn dreigen gevolg gaf, van zelf weer aan het werk te gaan. Was het reeds niet háár schuld geweest, dat hij in plaats van Smul op dien akeligen ochtend met de merrie naar den hengstboer reed en er zijn zware ziekte bij had opgeloopen! Neen neen, zij durfde niet, 't mocht niet; maar ... de komst van Smul op hun boerderij, in hun dagelijksch leven, zij gruwde en huiverde ervan; zij was er bang voor, als voor den dood.
"Hawèl?" drong hij aan, onder haar ontduikend antwoord en haar lang stilzwijgend ongeduldig wordend.
"Hawèl, lijk of ge wilt," herhaalde zij nog eens, hem bedroefd en bijna smeekend aankijkend.
"Lijk of ge wilt! lijk of ge wilt! Dat 'n es gien antwoorde! 'K en wil ik niets! 'K en zoek ik moar om wel te doen!" barstte hij verwijtend- opgewonden uit. "Zeg liever: leupt noar den duvel! as ge nie 'n wilt antwoorden!"
Zij trok zich zwijgend, met tranen in de oogen, nog verder terug, terwijl Alfons, boos en geprikkeld, zich opnieuw tot Vaprijsken wendde.
"Hèt ge 'r mee hem over gesproken?" vroeg hij.
"Joa ik, boas."
"En hét hij gezeid dat hij hier zoe wille komen?"
"Joa hij, boas, as 't hem gevraagd wordt."
"En veur hoeveel in de moand? Het hij da nie gezeid?"
"Vijf en dertig fran, lijk of hij bij boer Kneuvels há."
"En verwacht hij antwoorde doarop?"
"Joa en nien. Hij hé gezeid as hij van doage gien antwoord 'n ha, dat hij hem elders gijnk verhuren."
Opnieuw keerde Alfons zich tot Rozeke om:
"Hawèl wa peist-er nou eigentlijk van? Zeg verdeeke euk ne kier ou gedacht?"
"Hawél, joa joa, 't es goed, lijk of ge wilt," antwoordde zij als versuft, met hooge kleur en op 't punt in tranen uit te barsten.
"Moar 'k en wil ik niets, zeg ik ou!" riep hij nijdig, "'k Vroag ou joa of nie of 't ou gedacht es. Keunt-e doar nou nie op antwoorden?"
"Hawèl joa 't dan, joa 't, 't ès mijn gedacht!" stamelde zij, bleek en bevend. Zij vond het ontzettend dat juist zij het beslissend jawoord moest geven.
Weer keerde hij zich in zijn leunstoel tot Vaprijsken om:
"Al gezeid.--Vaprijs jongen, goa gij weere noar 't dorp en zegt hem dat hij hier verhuurd es en dat hij hoe ier hoe liever zoe komen."
"Al gezeid, boas."
Vaprijsken
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 59
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.