ochtenden van het jaar niet ontsloten. Naar men zegt, bestaan er wel geschreven catalogussen, maar ge krijgt die niet in handen, met uitzondering van den inventaris der oostersche Codices, de eenige die tot dusver gedrukt is. Eindelijk moet ge voor elk nieuw boek dat ge wenscht te gebruiken, eene nieuwe vergunning hebben, en is die niet te verkrijgen zonder tusschenkomst van een gezant. Ziedaar, voorwaar, hinderpalen genoeg! En toch, daar blijft het nog niet bij. Eene met eindeloos veel moeite verkregen vergunning wordt somwijlen, onder het nietigste voorwendsel, eensklaps weder ingetrokken. Bovendien kunt ge, zelfs met een vergunning gewapend, geen enkel manuscript in handen krijgen, tenzij ge het met zijn nommer aanwijst: nu zijn, van sommige afdeelingen, die nommers niet te vinden dan ten koste van eindelooze en vervelende nasporingen in sommige oude en dikwijls nog onvolledige compilatoren. Alles is er op aangelegd, om het gebruik dezer bibliografische schatten zoogoed als onmogelijk te maken. Dit is zeer kleingeestig en bekrompen; bovendien heeft deze onredelijke gestrengheid dit nadeelig gevolg, dat daardoor eene gansche schaar van geleerden en oudheidminnaars, die dit nutteloos begraven van vijf-en-twintigduizend handschriften maar niet vergeven kunnen, worden aangezet om mede hunne stem te voegen bij de vele stemmen der aanklagers van de pauselijke regeering.
Maar zoo deze schatten hier als begraven zijn: het moet worden toegegeven, dat men zich bezwaarlijk een prachtiger tombe denken kan. Uit het bureau der afschrijvers treedt ge door eene kleine ijzeren deur in de groote, onder Sixtus V gebouwde zaal: en onwillekeurig verrast, staat ge een oogenblik als verbijsterd stil. Daar ligt zij voor u, de reusachtige zaal, vijftig voeten breed, en tweehonderd-twintig voet lang, in al hare wondervolle, fantastische pracht: stralende van goud en kleuren, met schilderwerk overdekt, schitterend versierd, prachtig gemeubeld. Zeven zware pilaren, met kasten betimmerd, waarvan de paneelen met miniaturen zijn beschilderd, deelen haar in twee schepen; op de lagere kasten langs de pilaren prijkt eene collectie etrurische vazen. Viviani, Salviati van Florence, Cesare di Nebbia, Salimbeni van Si?na, Guidotti, hebben de wanden, de friezen, het gewelf der zalen met fraaie, levendig gekleurde, deels zinrijke fresko's bedekt. Ge ziet hier, onder meer, eene gansche reeks voorstellingen uit het leven van Sixtus V, den bouwheer dezer zaal; tegen de pilaren zijn de afbeeldingen van de mythische uitvinders van de verschillende alphabetten; op de kroonlijst boven ieder beeld zijn de letterteekenen van het door hem uitgevonden alphabet aangebracht.
Aan het einde der zaal, waar zij zich aan de groote galerij aansluit, staan twee kolossale, fraai bewerkte porseleinen kandelabres. Op dit punt vooral is de aanblik van het geheel, van de rijke weelderig versierde zaal achter u, en van de niet minder prachtige, in bonte kleurenpracht stralende, geheel beschilderde galerij, die zich aan uwe rechter- en linkerhand uitstrekt, inderdaad tooverachtig schoon. Ge hebt moeite te gelooven, dat ge u in eene bibliotheek, en niet in een of ander paleis uit de Duizend-en-eene-nacht bevindt.
Evenals op vele andere plaatsen, is ook hier de bibliotheek vereenigd met een museum van zeldzaamheden en een kabinet van gesneden steenen, camee?n en dergelijke kostbaarheden; maar terwijl elders, zooals ook te Londen en te Parijs, deze verschillende zaken van elkander gescheiden zijn, is hier alles in hetzelfde lokaal bijeen. Om echter de orde te bewaren en verwarring te voorkomen, heeft men een eenvoudig middel bedacht; in plaats van de zaal door houten beschotten te verdeelen en het perspectief te bederven, heeft men de verschillende afdeelingen door lage hekjes, zonder eenig versiersel, om de aandacht niet af te leiden, afgescheiden; vrij en onbelemmerd dwaalt nu de blik, langs de bibliotheek, aan de eene zijde tot in het kabinet, waar de overblijfselen van de trireme van Tiberius worden bewaard, en aan de andere tot in het museum van gewijde kunst.
In den rechtervleugel der groote galerij, wederom van boven tot beneden met schilderwerk bedekt, vindt ge onder anderen, antieke gebeeldhouwde zuilen van porfier; een antieke sarkophaag, in 1777 bij de Capeensche poort opgedolven, en waarin men het geheele kapsel eener romeinsche dame gevonden heeft; eenige fraaie ni?llo's in zilver: de Dood van Medusa, de Verslagen Titans, wellicht van de hand van Benvenuto Cellini; voorts eenige fijne moza?eken uit de villa Adriana, en vier beroemde borstbeelden: Nero, Balbinus, Septimius-Severus en Octavius-Augustus, benevens een prachtige bronzen buste van een jong meisje.
De linkervleugel brengt ons naar het museum van gewijde kunst, dat zijn oorsprong dankt aan Benediktus XIV. Deze paus, de kostbare verzameling gezien hebbende, met veel moeite en inspanning en na jarenlangen arbeid, door Francesco Vettori bijeengebracht, kwam op den gelukkigen inval om dien geleerde tot conservator van het vatikaansche museum te benoemen. Toen de professor in 1770 stierf, liet hij zijne verzameling natuurlijk aan het door hem beheerde museum na. Hij had dus wel de eer verdiend, om, evenals de kardinalen-bibliothekarissen, in buste te prijken op een der acht kasten, waarin zijne collectie wordt bewaard:
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.