en bestaat uit een klagende, lang voortgezetten, fijnen, korten en snijdenden toon, die door sommigen nagebootst wordt, door een veelvuldige herhaling van den klank "i". Een van de onderzoekers uit lateren tijd maakt melding van een geschreeuw, dat uit twee opeenvolgende klanken, of zelfs uit een klimmend en dalend accoord zou bestaan. Over dag hoort men van den Luiaard hoogstens diepe zuchten; op den grond schreeuwt hij niet, zelfs niet, wanneer hij geplaagd wordt.
Uit het bovenstaande valt af te leiden, dat de zinnen van de Luiaards geen hoogen graad van volkomenheid zullen bezitten. Zelfs schijnt het, dat zij alle even stomp zijn. Zeer weinig ontwikkeld zijn ook de geestvermogens. Deze dieren geven weinig blijken van verstand, maar toonen veeleer stompzinnigheid, domheid en onverschilligheid. Men noemt ze goedaardig en wil hiermede aanduiden, dat zij over 't algemeen voor geen aandoeningen van den geest geschikt zijn. Volgens de berichten van de reizigers, komen bij hen geen ware hartstochten voor; zij gevoelen geen vrees, maar hebben ook geen moed, schijnen geen vreugde te kennen, maar ook niet voor treurigheid vatbaar te zijn. Deze berichten berusten volgens mijne ervaringen op geen goede gronden. Zoo laag als de meeste natuuronderzoekers ons deze dieren voorstellen, staan zij niet. Gewoonlijk wordt bij hun beoordeeling uit het oog verloren, dat zij nachtdieren zijn, welker geestvermogens men niet naar behooren kan leeren kennen, door ze alleen over dag na te gaan. De naam Luiaard is in zijn letterlijke beteekenis alleen geldig voor het slapende dier; wanneer het wakker geworden is en zijne bezigheden verricht, beweegt het zich in een engen kring, maar beheerscht dezen op voldoende wijze.
De Luiaard brengt slechts ����n jong ter wereld, dat bij de geboorte een volledig haarkleed, en zelfs tamelijk goed ontwikkelde teenen en klauwen bezit; het klemt zich dadelijk met de klauwen aan de lange haren van de moeder vast, en omstrengelt met de armen haren hals. Het wijfje voert haar jong altijd op deze wijze met zich mede. In den beginne schijnt zij er veel genegenheid voor te gevoelen; haar moederliefde bekoelt echter spoedig; ternauwernood getroost zij zich de moeite haar kind te zoogen en te reinigen, of andere moederzorgen op zich te nemen.
De traagheid en stompzinnigheid der Luiaards blijkt ook, wanneer zij mishandeld of gewond worden. Het is een bekend feit, dat de laagst ontwikkelde dieren naar verhouding het best bestand zijn tegen mishandelingen, verwondingen en smarten; bij de Luiaards vindt men een bevestiging van deze stelling. Blijkbaar hebben zij een zeer taai leven. Zij verdragen zware kwetsuren met de onverschilligheid van een lijk. Dikwijls nemen zij niet eens een andere houding aan, na door een flink schot hagel getroffen te zijn. Volgens Schomburgk blijft de werking van het vreeselijke curare-gif der Indianen bij hen langer uit, dan bij eenig ander dier.
Vele vijanden hebben deze weerlooze schepsels niet. Door hun leven in de boomen hebben zij weinig te lijden van de gevaarlijkste der dieren die hen bedreigen, n.l. van de Zoogdieren. Hierbij komt, dat hun vacht over 't algemeen in kleur overeenstemt met de takken, waaraan zij onbeweeglijk hangen, als vruchten aan een boom, zoodat voor het ontdekken van een slapenden Luiaard het geoefend oog van een Indiaan vereischt wordt. Bovendien zijn deze dieren niet zoo volkomen weerloos, als men aanvankelijk zou kunnen vermoeden. Ervaringen hierover kan men, daar zij in den boom natuurlijk moeielijk te genaken zijn, alleen opdoen bij Luiaards, die op den grond aangetroffen en aangevallen worden; zij keeren dan spoedig hun buikzijde omhoog, en grijpen den vijand met de klauwen aan; hunne ledematen, vooral de voorste, zijn zeer gespierd. Zelfs een sterke man heeft moeite om zich los te maken uit een omhelzing van dit dier, of om het los te rukken van den boomtak, waaraan het zich heeft vastgeklemd; deze bewerking gelukt trouwens in 't geheel niet, wanneer men niet den eenen voet na den anderen loshaakt en daarna vasthoudt.
Over het leven van den Luiaard in de gevangenschap was tot voor weinige jaren niet veel bekend. Buffon verhaalt, dat de Markies de Montmirail te Amsterdam een Luiaard kocht, die men tot aan dien tijd gedurende den zomer met malsche bladeren en gedurende den winter met scheepsbeschuit gevoed had. De Markies behield dit dier drie jaren lang in 't leven en voedde het met brood, appels en wortels, welke het met de klauwen van de voorvoeten aanvatte en naar den mond bracht. Tegen den avond werd het dier wakker, zonder ooit eenige bewijzen van hartstochtelijkheid te geven en zonder ooit te toonen, dat het zijn verzorger had leeren kennen.
Bij een rondreis door de dierentuinen van Engeland, Frankrijk, Holland, Belgi? en de Rijnlanden was ik te Amsterdam voor 't eerst in de gelegenheid, aan een levenden Luiaard waarnemingen te doen. De talrijke bezienswaardigheden van dezen dierentuin veroorloofden mij tot mijn spijt niet, langer dan een paar uren bij het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.