voor- en achterwaartsche beweging van de onderkaak in aanmerking nemend, is het niet moeilijk in te zien, dat de dwarse richting der oneffenheden, het vermalen van harde stoffen in hooge mate bevordert.
Bij vele Knaagdieren komen wangzakken voor, die door een opening aan de binnenzijde der lippen met de mondholte in gemeenschap staan, en zich tot in de schouderstreek kunnen uitstrekken; bij het inzamelen van voedsel kunnen zij als bergplaatsen dienen; een hiervoor bestemde spier trekt deze zakken terug, als zij gevuld moeten worden.
De Knaagdieren zijn over alle werelddeelen verbreid en komen, zoover de plantengroei zich uitstrekt, in alle klimaten, op alle breedten en op alle hoogten voor. "Te midden van eeuwigdurende sneeuw en ijs." zegt Blasius, "daar, waar een warme zonnestraal slechts op sommige plaatsen en gedurende weinige weken, aan enkele planten een kortstondig en armoedig leven mogelijk maakt, op de stille eenzame, met sneeuw bedekte hoogten der Alpen, in de uitgestrekte onherbergzame vlakten van het noorden, vindt men nog Knaagdieren, die geen behoefte gevoelen aan een schoonere zon. Maar hoe rijker en weelderiger de plantenwereld is, des te bonter en menigvuldiger wordt het leven van deze Zoogdierenorde, die bijna geen plekje van de aarde onbewoond laat." De levenswijze van deze algemeen verbreide dieren, is zeer verschillend.
Niet weinige van hen houden zich in de boomen op, vele leven in den grond sommige bewonen het water; hunne verblijfplaatsen zijn dikwijls onderaardsche, door henzelf gegraven holen, andere hebben hun leger te midden van het struikgewas, nog andere in het open veld. Alle zijn in meerdere of mindere mate vlugge dieren, die, in overeenstemming met de plaats waar zij zich ophouden, voortreffelijk loopen, òf klimmen, òf graven, òf zwemmen. Meestal scherpzinnig, wakker en lenig, zijn zij evenwel, naar het schijnt, niet schrander of met buitengewone geestesgaven bedeeld. Verreweg de meeste kenmerken zich door armoede van geest; zij kunnen wel schuw, maar niet voorzichtig of listig zijn, en onderscheiden zich ook in andere opzichten nooit door in 't oog vallende bekwaamheden. Sommige leven bij paren, andere zijn tot famili?n en niet weinige tot groote troepen vereenigd; zij zijn verdraagzaam tegenover andere dieren, maar bemoeien zich niet met hen. Boosaardigheid en valschheid, wildheid en onbeschaamdheid, willens en wetens geopenbaard, treft men slechts bij weinige aan. Als hun een gevaar dreigt, keeren zij zoo schielijk mogelijk naar hunne schuilplaatsen terug; slechts zeer weinige onder hen zijn schrander genoeg, om op listige wijze vervolgingen te ontgaan. Alle Knaagdieren voeden zich hoofdzakelijk met plantaardige stoffen: wortels, schors, bladen, bloemen, allerlei soorten van vruchten, kruiden, gras, melige knollen, ja zelfs houtvezels worden door hen gegeten; de meeste maken echter ook van dierlijk voedsel gebruik, en zijn echte alleseters. Eigenaardig is het, dat vele, die te zwak zijn, om groote reistochten te ondernemen, of om weerstand te bieden aan de strengheid van den winter, voorraad inzamelen en in onderaardsche bergplaatsen bewaren. De Knaagdieren verdienen als bouwmeesters een eereplaats onder de Zoogdieren; sommige van hen vervaardigen zeer kunstige woningen, die reeds sedert overouden tijd de bewondering van den mensch getrokken hebben. Niet weinige brengen den winter door in een op den dood gelijkenden slaap, verkeeren in een toestand van verstijving, en teren op het vet, dat zij gedurende den zomer in hun lichaam hebben opgehoopt, en dat wegens de in ieder opzicht zeer sterk verminderde levenswerkzaamheid tot aan het volgende voorjaar in hunne behoeften kan voorzien.
In verhouding tot hun geringe groote, is de beteekenis van de Knaagdieren in de huishouding der natuur zeer groot; zij zijn onze schadelijkste en gevaarlijkste vijanden. Als zij niet een talloos leger van vijanden tegenover zich hadden, en niet in hooge mate onderhevig waren aan ziekten en epidemi?n van velerlei aard, zouden zij de aarde overheerschen en verwoesten. De onophoudelijke verdelgingsoorlog, die tegen hen gevoerd wordt, heeft een tegenwicht in hunne verbazende vruchtbaarheid en vermenigvuldigingsvermogen; maar al te dikwijls hebben deze de overhand. Het klinkt bijna ongeloofelijk, maar is toch waar, dat een paar Knaagdieren, binnen een tijdsverloop van één jaar, een nakomelingschap kan hebben die uit duizend individu?n bestaat. Vriendschap kan men eigenlijk slechts voor hoogst weinige leden van deze vormenrijke orde gevoelen, en van deze weinige zijn slechts enkele waard getemd te worden. Belangrijker dan door de eigenschappen, die men gedurende hun leven kan opmerken, zijn de Knaagdieren voor ons door hun vel en hun vleesch.
In de eerste familie plaatsen wij de Eekhoornachtigen (Sciuridae), verdeeld over twee onderfamili?n: de Eekhoorntjes en de Marmotten.
De romp van de Eekhoorntjes (Sciurinae) is lang en eindigt in een meer of minder langen, dikwijls twee-rijig behaarden staart. De oogen zijn groot en uitpuilend, de ooren bij sommige klein, bij andere groot, nu eens dun behaard, dan weer met een haarkwastje voorzien. De voorpooten zijn aanmerkelijk korter dan de achterpooten. Gene hebben 4 teenen en een kort stompje op de plaats van den duim, de achterpooten hebben vijf teenen.
Met uitzondering
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.