de nabijheid weer stil.
Schrik geeft de Eekhoorn te kennen door de klanken: "Doek, doek". Als hij zich op zijn gemak gevoelt of slechts in geringe mate ontevreden is, laat hij een eigenaardig gemor of geknor hooren, dat niet goed door klankteekens kan worden weergegeven. Buitengewone vreugde of opgewondenheid drukt hij uit door te fluiten. Alle zinnen, vooral het gezicht, het gehoor en de reuk, zijn scherp: bovendien moet ook het gevoel zeer fijn ontwikkeld zijn, daar anders het vooruitvoelen van weersveranderingen voor ons onverklaarbaar zou blijven; ook de smaak moet, volgens opmerkingen, die men bij gevangen dieren gedaan heeft, van eenige beteekenis zijn. Dat het dier goede geestvermogens bezit, blijkt uit zijn goed geheugen en uit de list en slimheid, waarmede het aan zijne vijanden weet te ontkomen. Bliksemsnel begeeft het zich naar den hoogsten boom, die zich in de nabijheid bevindt, loopt bijna altijd aan de zijde, die van den vijand afgewend is, bij den stam omhoog tot aan de eerste gaffelvormige verdeeling, komt dan hoogstens met zijn kopje te voorschijn, kruipt in elkander, verbergt zich zoo goed, als de omstandigheden dit toelaten, en tracht zoo veel mogelijk onzichtbaar te blijven, terwijl het zich uit de voeten maakt.
Vier weken na de paring werpt het wijfje in het zachtste, doelmatigst gelegen nest 3 à 7 jongen, die ongeveer 9 dagen lang blind blijven en door de moeder met groote liefde verzorgd worden. Nadat zij gespeend zijn, brengt de moeder, en misschien ook de vader, hun eenige dagen achtereen voedsel; daarna laten de ouders de kleintjes aan hun lot over. De jongen blijven nog eenigen tijd bijeen, spelen aardig met elkander en nemen zeer schielijk de gewoonten van de volwassenen aan. In Juni heeft de oude reeds voor de tweede maal jongen; als ook deze zoo ver zijn, dat zij met haar rondzwerven kunnen, vereenigen de jongen van beide worpen en hun moeder zich tot een bende, die soms uit 12 à 16 leden bestaat, en die men van nu af in een en 't zelfde deel van 't woud ziet arbeiden.
Het Eekhorentje is buitengewoon zindelijk; het belekt en poetst zich voortdurend. Om deze reden is het zeer goed geschikt om in de kamer gehouden te worden. Voor dit doel worden de jongen uit het nest genomen, wanneer zij half volwassen zijn; men voedert ze met melk en wittebrood, totdat men ze noten en zaden kan geven.
In hun jeugd zijn alle Eekhoorntjes wakkere, vroolijke en volkomen onschadelijke diertjes, die gaarne hebben, dat men ze vleit en liefkoost. Zij herkennen hun verzorger en houden van hem; ook toonen zij eenige leerzaamheid door te komen, als hij roept. Ongelukkig worden bijna alle, zelfs de tamste, valsch of althans tot bijten geneigd, wanneer zij ouder worden.
De Edelmarter is de ergste vijand van den Eekhoorn. Den Vos gelukt het maar zelden deze prooi te bekruipen. Aan Wouwen, Haviken en groote Uilen ontkomt de Eekhoorn door, zoodra de Vogel hem te lijf wil gaan, schielijk volgens een schroeflijn om den boomstam heen naar boven te klimmen. Daar de Vogels bij 't vliegen natuurlijk veel grootere kringen moeten beschrijven, bereikt de vervolgde eindelijk een holte, een dichte boomkruin, waar hij veilig is. Meer bezwaren heeft hij te overwinnen, wanneer hij voor den Edelmarter vluchten moet. Deze moordzuchtige roover is in 't klimmen even goed ervaren als zijn slachtoffer; hij volgt het op den voet, in de boomkronen zoowel als op den grond, kruipt het na, zelfs in de holen, waarin het een schuilplaats zoekt, of in het door dikke wanden begrensde nest. Onder angstig geschreeuw en gefluit vlucht de Eekhoorn voor den Marter; de behendige roover jaagt hem achterna, en beide wedijveren als 't ware in 't maken van prachtige sprongen. De eenige kans op redding, die er voor den Eekhoorn bestaat, berust op zijn geschiktheid om zonder bezwaar uit den top van den hoogsten boom op den grond te springen, schielijk een eind vooruit te snellen om een nieuwen boom te bereiken, waar hij, zoo noodig het oude spel zal herhalen. Men ziet hem derhalve, als de Edelmarter hem vervolgt, zoo vlug mogelijk naar boven klauteren, en intusschen steeds op de reeds aangeduide wijze een schroeflijn volgen, om altijd min of meer door den stam gedekt te zijn. Steeds klimt de Edelmarter ijverig achter hem aan; beide klimmen ongeloofelijk snel naar het hoogste deel van de kroon. Reeds schijnt de Edelmarter het ingehaald te hebben,--op eens doet de eekhoorn uit den hoogsten top een geweldigen, boogvormigen sprong in de lucht, strekt, alle ledematen in horizontale richting zijwaarts, snort door de lucht naar beneden, komt behouden op den bodem aan en ijlt nu angstig voort, zoo schielijk hij kan, om zoo mogelijk een betere schuilplaats te zoeken. Zoo'n sprong kan de Edelmarter niet doen, toch bereikt hij in den regel spoedig zijn doel, omdat hij de vervolging
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.