Het Leven der Dieren | Page 3

A.E. Brehm
van Australi? bewonen de Eekhoorntjes de geheele aarde; zoowel in tamelijk ver noordwaarts gelegen gewesten, als in de heetste landstreken tusschen de keerkringen komen zij voor; zij leven op verschillende hoogten, sommige soorten treft men zoowel in het gebergte als in de vlakte aan. Bosschen, of althans plaatsen waar boomen groeien, zijn hunne meest geliefde verblijfplaatsen; verreweg de meeste zijn echte boomdieren; eenige vestigen hun woonplaats in onderaardsche, door henzelf gegraven holen.
Alle Eekhoorntjes bewegen zich vlug, snel en behendig, even goed op de boomen als op den grond. Alleen de Vliegende Eekhoorntjes gevoelen zich op den bodem niet thuis, maar zijn in staat buitengewoon groote sprongen te doen, hoewel altijd slechts van boven naar beneden. De meeste bewegen zich springend over den bodem en raken dezen met de geheele zool aan. Bijna alle klimmen uitmuntend en springen over groote tusschenruimten van den eenen boom op den anderen. Zij slapen ineengerold en doen dit bij voorkeur op een gemakkelijke ligplaats, die zij zich verschaffen nu eens door het graven van een onderaardsche woning, dan weer door een leger op te slaan in een hollen boom, en ook wel door het doelmatig inrichten van een door andere dieren of door henzelf gebouwd nest. De Eekhoorntjes, die koude landen bewonen, trekken zuidwaarts bij 't naderen van den winter, of vervallen in een onafgebroken winterslaap en brengen in dit geval een meer of minder grooten voorraad leeftocht bijeen, waarvan zij in geval van nood gebruik maken. Hun stem bestaat uit een fluitend geluid en uit een eigenaardig, niet nader te omschrijven gebrom, geknor en gesis.
De meeste soorten werpen, naar het schijnt, ieder jaar meer dan éénmaal jongen. Vóór en na den paartijd houdt het mannetje zich dikwijls geruimen tijd bij het wijfje op; ook helpt hij haar wel bij het bouwen van de meer of minder kunstige woning, waarin zij later haar kroost zal verzorgen. Het aantal jongen in iederen worp wisselt af van twee tot zeven. De kleintjes komen nagenoeg kaal en blind ter wereld en hebben daarom behoefte aan een warm leger en een zorgvuldige verpleging. Jong uit het nest genomen Eekhoorntjes laten zich zonder bijzondere moeite temmen; bijna altijd komt echter op meer gevorderden leeftijd de weerspannige en knorrige aard, die aan vele Knaagdieren eigen schijnt te zijn, voor den dag; zij worden boosaardig en toonen lust tot bijten.
Hoewel alle Eekhoorntjes bij voorkeur (en gedurende sommige tijden uitsluitend) plantaardig voedsel gebruiken, versmaden zij echter, evenals tal van andere Knaagdieren, het dierlijk voedsel niet; zij overvallen zwakke Zoogdieren en maken ijverig jacht op Vogels, welker nesten zij op onmeedoogende wijze plunderen. Ofschoon het vel van verscheidene soorten van Eekhoorntjes als pelswerk dienst doet en men op sommige plaatsen het vleesch van deze dieren eet, kan toch dit geringe nut niet opwegen tegen de schade, die zij toebrengen aan de door ons gekweekte planten en aan de nuttige Vogels.

Verreweg de meeste leden van de eerste onderfamilie behooren tot het slechts in Australi? ontbrekende geslacht der Dag-eekhoorntjes (Sciurus). Alle soorten van deze groep stemmen zoozeer met elkander overeen, wat gestalte, lichaamsbouw, levenswijze en aard betreft, dat het volkomen voldoende is, onzen Eekhoorn en zijn levenswijze te beschrijven, om een voorstelling te verkrijgen van het leven van al zijne verwanten.

De Eekhoorn of Eeker (Sciurus vulgaris) is een van de weinige Knaagdieren, waarmede de mensch vriendschap gesloten heeft, en die hij, in weerwil van sommige onaangename eigenschappen, gaarne als huisgenoot aanneemt, heeft zelfs in de oogen van den dichter een bevallige gestalte. Dit werd reeds gevoeld door de Grieken, aan wie wij den wetenschappelijken naam van het Eekhoorntje ontleend hebben. Deze naam beteekent: "die zich met den staart overschaduwt", en onwillekeurig moet ieder, die de beteekenis van het woord Sciurus kent, aan het beweeglijke diertje denken, zooals het daar in de hoogte zit, boven op de hoogste boomkronen. Rückert heeft het wakkere schepseltje bezongen op zulk een wijze, dat de natuuronderzoeker het hem niet verbeteren kan.
De lichaamslengte van het Eekhoorntje bedraagt, zonder den 20 cM. langen staart, 25 cM., de schouderhoogte 10 cM. en het gewicht van het volwassen dier een weinig meer dan 0.25 KG. De vacht biedt groote verscheidenheid aan, al naar men het dier 's zomers of 's winters, in het noorden of in het zuiden beschouwt. In den zomer is de kleur van de bovendeelen bruinachtig rood, aan de zijden van den kop met grijs gemengd, aan de onderzijde (te beginnen bij de kin) wit; in den winter is het haarkleed aan de rugzijde bruinrood met grijsachtig wit gemengd, aan de buikzijde wit. In Siberi? en Noord-Europa echter is het winterkleed van den Eekhoorn geheel en al witachtig grijs, terwijl het zomerkleed gelijkt op dat van het bij ons levende dier. Dikwijls ziet men in de bosschen van Middel-Europa ook zwarte exemplaren; deze behooren echter niet tot een bijzondere soort, want bij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 104
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.