een familie. Het mannetje heeft altijd verscheidene wijfjes. Ongeveer 6 à 12 maanden na de paring brengt het wijfje één jong (zeldzamer twee) ter wereld. De kleintjes zijn sierlijke en wakkere dieren.
De ouden en de jongen gevoelen veel liefde voor elkander; de moeder beschut haar jong met gevaar haars levens tegen ieder gevaar. De vader schept behagen in het vroolijk spel van zijn kind, en geeft dit te kennen door een vergenoegd gebrom en geknor: door zijn lichaamsbouw is hij niet in staat metterdaad aan het spel deel te nemen, maar volgt het snel heen en weer glijden en de buitelingen van het jong met de oogen. Na verloop van hoogstens 2 maanden zijn de jonge Robben zoover ontwikkeld, dat zij gespeend kunnen worden. Zij groeien snel. Na 2 à 6 jaar zijn de Robben volwassen, op 25- à 40-jarigen ouderdom zijn zij afgeleefd.
Dierlijke stoffen van allerlei soort, meestal echter Visschen en Schaaldieren, vormen het voedsel van de Robben. Enkele soorten zijn, naar men zegt, gevaarlijk voor verscheidene zeevogels en zelfs voor andere Robben; deze worden door de kleinere Vinvoetigen niet lastig gevallen. In Düsseldorf heeft men opgemerkt, dat de Zeehonden plotseling alle eenden, waarmede zij een tijdlang vreedzaam denzelfden vijver bewoonden, onder water trokken en doodden. Om hun uitmuntende spijsvertering nog te bevorderen, slikken eenige Robben, op de wijze van de Vogels, steenen door; andere vullen, als zij uitgehongerd zijn, hun maag ingeval van nood met wieren.
De Robbenvangst is een meedoogenlooze slachting van weerlooze dieren, en kan geen aanspraak maken op den naam van "jacht"; het zoogenaamde "Robbenslaan" beschouwt men als geheel iets anders dan het edele jagersbedrijf. Tusschen oud en jong, groot en klein wordt of werd hierbij geen onderscheid gemaakt, alle werden gedood. Dit heeft ten gevolge gehad, dat het aantal vertegenwoordigers van nagenoeg alle soorten van Robben sterk verminderd is, en dat enkele soorten hun volledigen ondergang te gemoet gaan. Op vele afgelegen eilanden, die in de vorige eeuw talrijke kudden van deze dieren herbergden, zijn hiervan thans slechts geringe overblijfselen te zien. Het vet (de traan), de tanden en de huid van de Robben zijn gezochte handelsartikelen; dit verklaart den vervolgingsijver van den mensch.
Bijna alle Robben kunnen getemd worden, sommige worden bijna huisdieren. Zij gaan uit en in, visschen in de zee en keeren vrijwillig terug in de woning van hun verzorger, leeren dezen kennen en volgen hem na als een Hond. Enkele heeft men zelfs voor de vischvangst afgericht.
De Orde der Robben wordt in drie zeer natuurlijke famili?n onderscheiden. Bovenaan staan de Zeehonden, die in 't geheel geen oorschelp hebben en het vermogen om op de achterste ledematen te gaan, volkomen missen. Een tegenstelling met hen vormen de Oorrobben, die het minst van de landdieren afwijken, daar zij nog oorschelpen bezitten en de achterste ledematen voor het loopen gebruiken. Tusschen deze beide in staan de Walrussen, die wel is waar de oorschelp missen, maar toch nog de achterste ledematen naar voren kunnen richten tot steun voor den romp.
De Zeehonden zijn veel algemeener verbreid dan alle overige Robben; zij bevolken niet alleen de wereldzee, maar ook de groote binnenzee?n, die door rivieren met den oceaan in gemeenschap staan of in overouden tijd er deel van uitmaakten, zooals b.v. het meer van Baikal en de Kaspische Zee. Zij bewonen alle aardgordels, maar zijn vooral zoowel in de noordelijke als in de zuidelijke koude zone talrijk; meer bepaaldelijk binnen den noordpoolcirkel is deze familie door een belangrijk aantal soorten vertegenwoordigd. Op sommige kusten zijn deze zeer ijverig vervolgde dieren nog zeer veelvuldig; over 't geheel genomen zijn zij nergens zeldzaam, hoewel een aanhoudende vermindering van hun aantal niet ontkend kan worden.
In aard gelijken zij op de Oorrobben, van welke zij door hun wijze van beweging op het land in niet geringe mate verschillen; zij zijn n.l. niet in staat om evenals deze te gaan, maar kunnen zich slechts een weinig voortschuiven. In het water zijn zij in hun element, daar behoeven zij voor geen hunner verwanten onder te doen; zij zijn meesters in het zwemmen en duiken. Met de snelheid van een roofvisch schieten zij door het water en maken bliksemsnelle wendingen; ook kunnen zij, zoolang het hun goeddunkt, op een en dezelfde plaats blijven. Als zij zich met elkander vermaken willen, beschrijven zij kringen, springen nu en dan met het geheele lichaam boven het water uit, zitten elkander na onder allerlei plagerij, of spelen ieder voor zich alsof zij dronken zijn, komen soms met den buik boven 't water, zwemmen op den rug, draaien en wenden, rollen om en om, in een woord, gedragen zich hoogst zonderling, verzuimen intusschen niet zelden alle voorzorgsmaatregelen zoo volledig, dat een behendig jager of vanger, zonder opgemerkt te worden, hen zoo nabij kan komen, dat hij ze met een harpoen kan dooden.
Zij dalen tot op aanzienlijke diepten af en blijven
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.