Het Leven der Dieren | Page 5

A.E. Brehm
best nog is de gang van de Meerkatten, Makaken, Rolapen en Klauwapen. Gedurende korten tijd kunnen de Meerkatten zelfs zoo vlug loopen, dat gewone Honden ternauwernood in staat zijn ze in te halen; reeds de Bavianen echter hebben een grappig hompelenden gang. Zeer gebrekkig is deze bewegingswijze bij de Mensch-apen, zoodat zij ternauwernood den naam van gang verdient. Terwijl hun geheele zool op den grond rust, steunen zij tevens op de knokkels van de naar de handpalm gekromde vingers, en slingeren daarna het lichaam op logge wijze voorwaarts, zoodat de voeten tusschen de handen komen te staan.
Eenige Apen kunnen uitmuntend zwemmen, anderen zakken als een steen in de diepte weg. Het eerste geval doet zich voor bij de Meerkatten; ik zag eenige van deze dieren met groote snelheid den Blauwen Nijl overzwemmen. Tot de minst bekwame zwemmers behooren waarschijnlijk de Bavianen en misschien ook de Brulapen. Deze schuwen het water in hooge mate; men heeft een bijna verhongerde familie van Brulapen gevonden op een boom, welks voet na een overstrooming door het water omgeven was; de Apen hadden zich niet door het water heen naar de op 't droge staande boomen durven begeven, ofschoon deze nauwelijks 60 schreden van hen verwijderd waren. Ulloa, die over Braziliaansche dieren schreef, heeft een aardige brug uitgevonden, die aan de arme, in 't zwemmen onbedrevene Brulapen stellig goede diensten zou bewijzen, indien zij er slechts gebruik van wilden maken. Hij verhaalt, dat elke Brulaap zich met de handen aan den staart van zijn buurman vasthoudt, en dat het geheele gezelschap op deze wijze een keten vormt, waarvan de schalmen Apen zijn; deze keten hangt aan den om een boomtak geslingerden staart van den eersten Aap, en wordt door de vereenigde krachten van alle leden aan 't slingeren gebracht, totdat de onderste Aap een tak van een op den anderen oever staanden boom heeft gegrepen. Over de op deze wijze geslagen brug wandelen eerst de jonge en zwakkere Apen naar den anderen oever, terwijl daarna de eerste Aap zich loslaat, en de geheele keten door den laatsten naar zich toe getrokken wordt. De prins Von Wied, een zeer nauwgezet onderzoeker noemt dit verhaal bij zijn rechten naam: "een grappige fabel."
Het gezelschapsleven van de Apen is voor den waarnemer zeer aantrekkelijk. Slechts weinige soorten leven eenzaam; de meeste vereenigen zich tot benden. Ieder van deze kiest zich een vast woongebied uit, dat meer of minder uitgestrekt kan zijn. Geregeld valt de keuze op een streek, die hun in alle opzichten gunstig gelegen voorkomt. Er moet daar iets te kraken of te kauwen zijn, anders verhuist de bende naar een ander oord. Bosschen in de nabijheid van door den mensch ontgonnen velden zijn in arme streken voor hen een hof van Eden; om den verboden boom van dit paradijs bekommeren zij zich niet, als de appels maar goed smaken. De voorkeur geven zij aan ma?s- en suikerrietvelden, aanplantingen van bolgewassen, ooftboomen meloenen en bananen. Dorpen, waar ieder die deze onbeschaamde spitsboeven straft, den bijgeloovigen toorn van de bewoners heeft te vreezen, hebben bij de Apen een streepje voor. Zoodra de leden van de bende het met elkander eens geworden zijn over de keuze van een woonplaats, begint het ware apenleven met al zijn vermaak en vroolijkheid, zijn moeite en strijd, zijn nood en zorgen. Het sterkste of oudste, en dus bekwaamste, mannelijke lid van de horde werpt zich op als aanvoerder of apenhoofdman. Het bezit van deze waardigheid is niet op het algemeen stemrecht gegrond, maar wordt eerst verworven na zeer hevige twisten en gevechten met andere liefhebbers, d.i. met alle overige mannetjes. Van de langste handen en de krachtigste armen hangt de beslissing af. Wie niet goed willig gehoorzamen wil, wordt zoolang op beten en stompen getracteerd, tot hij in zijn noodlot berust. De kroon komt aan den sterksten toe: in zijne tanden ligt zijne wijsheid.
Voor zoover er van een apentaal sprake kan zijn, mag men haar rijk noemen: iedere Aap heeft althans zeer afwisselende geluiden voor verschillende aandoeningen tot zijne beschikking. Ook de mensch leert weldra de beteekenis van deze geluiden kennen. Vooral het geschreeuw dat ontsteltenis beteekent, en altijd een aansporing tot vluchten inhoudt, is zeer eigenaardig. Hoewel het zeer moeilijk te beschrijven, en nog minder gemakkelijk na te bootsen is, kan men er toch dit van zeggen: het bestaat uit een aantal opeenvolgende, kort afgebrokene, als 't ware trillende en wanluidende klanken, welker waarde de Aap door gezichtsverdraaiingen nog sterker doet uitkomen. Zoodra dit waarschuwend signaal gehoord wordt, slaat de bende zoo schielijk mogelijk op de vlucht. De moeders roepen hare kinderen tot zich, die in een oogwenk aan haar lichaam hangen, en begeven zich met deze dierbare vracht ten spoedigste naar den naastbijgelegen boom of rots. Eerst als de apenhoofdman tot bedaren is gekomen, voegen de leden van de bende zich weer
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 68
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.