Honds- en Eekhoornapen" beter dan uit lange beschrijvingen blijkt. Er zijn zwaar gebouwde en slanke, logge en sierlijke Apen; sommige hebben dikke, andere schrale ledematen; de meeste bezitten een langen, eenige een korten, enkele in 't geheel geen staart. Even ongelijk is de beharing: hier dun, daar dicht; de kleur van huid en haar is meestal somber, bij sommige echter vroolijker; eenige zijn ook in dit opzicht fraai. Ook bij de Apen vindt men soms albinisme, d.i. het niet ontwikkeld zijn van de huidkleurstof. In Siam, het land van den witten Olifant, waar albinos uit de dierenwereld in de mode schijnen te zijn, stelt men hoogen prijs op mooie, witte, tamme Apen. De Apen komen, wat inwendig maaksel betreft, meer met elkander overeen, dan men op grond van hun uiterlijk zou kunnen verwachten. Het geraamte bevat 12 à 16 rugwervels, 4 à 9 lendewervels, 2 à 5 heiligbeen- en 3 à 33 staartwervels; het sleutelbeen is krachtig ontwikkeld; de voorarmbeenderen zijn onderling niet vergroeid en ten opzichte van elkander zeer bewegelijk; de handwortelbeenderen zijn langwerpig, sommige vingerkootjes echter zeer kort; aan den voet valt de binnenteen in 't oog, die den naam "duim" verdient, daar hij tegen de toppen der overige teenen gedrukt kan worden, of, zooals men het noemt, "tegenoverstelbaar" is. De vorm van den schedel loopt zeer uiteen, al naar het aangezicht meer of minder vooruitsteekt, en de schedelholte meer of minder ruim is. De oogen zijn naar voren gericht, in holten gelegen, die door krachtige beenderen begrensd zijn; de jukbogen staan niet ver van den schedel af. Het gebit bevat alle 3 soorten van tanden; in elke kaakhelft 2 snijtanden, 1 hoektand, welke dikwijls aan dien der Roofdieren herinnert wegens zijn buitengewoon sterke ontwikkeling, 2 of 3 kleine (of valsche) en 3 ware (of groote) kiezen. Onder de spieren verdienen die van de hand onze aandacht, omdat zij veel eenvoudiger zijn dan die van de menschelijke hand. Het strottenhoofd is niet geschikt voor een spraak, welke te vergelijken is met die van den mensch; bij velen echter wordt het voortbrengen van gillende en huilende geluiden door zakvormige verwijdingen van de luchtpijp bevorderd. Zeer opmerkelijk zijn verder de wangzakken, die bij eenige groepen van Apen voorkomen. Dit zijn uitstulpingen van den wand der mondholte, welke met de mondholte in gemeenschap staan door een achter den mondhoek gelegen opening, en als tijdelijke bergplaats voor voedsel dienen. Bij de Meerkatten, Makaken en Bavianen bereiken zij de grootste ontwikkeling; bij de Mensch-apen en de Apen van de Nieuwe Wereld ontbreken zij volkomen.
Men noemt de Apen dikwijls Vierhandigen, en plaatst tegenover hen de Tweehandigen of Menschen op grond van verschillen in den bouw van hand en voet. Hoewel deze verschillen duidelijk in 't oog vallen, zijn zij echter niet belangrijk genoeg, om een diepe scheiding tusschen deze twee groepen te wettigen. Als de handen en voeten van de menschen met de gelijknamige lichaamsdeelen van de Apen worden vergeleken, blijkt het, dat zij bij beide groepen naar denzelfden oervorm gebouwd zijn. Een aan de overige vingers tegenoverstelbare duim komt bij de menschen alleen aan de handen, bij de Klauwapen alleen aan de voeten, bij de overige Apen aan handen en voeten voor. Het onderscheid tusschen de handen en voeten der Apen en die van den mensch is niet gering; het wordt echter overschat, als daarin een reden wordt gezocht voor de plaatsing dezer wezens in twee (zij het dan ook opeenvolgende) orden. Zoodoende zou men de klove, die den mensch van de Apen scheidt, met een anderen maatstaf meten, dan die, welke bij onderlinge vergelijking van de andere Zoogdieren wordt gebruikt.
Met het oog op de rangschikking minder belangrijk, maar uitstekend geschikt om het onderscheid tusschen de Apen ende menschen te doen uitkomen, zijn de volgende zeer in 't oog vallende eigenaardigheden: schraal, behaard lichaam, lange armen, dunne beenen zonder kuiten, onbehaarde eeltplekken aan het zitvlak bij vele soorten, een dikwijls lange, zelden ontbrekende staart en vooral de vorm van den kop met zijn kleinen, naar achteren verschoven schedel en dunne, opeengeknepen lippen. Oken, de overeenkomst tusschen de Apen en den mensch besprekend, zegt: "De Apen gelijken op den mensch, voor zoover deze slechte gewoonten en onhebbelijkheden heeft. Zij zijn boosaardig, valsch, listig, diefachtig en onwelvoeglijk; zij leeren een menigte potsen maken; maar zijn ongehoorzaam, en bederven dikwijls de pret door midden in het spel een onbeschofte kwajongensstreek uit te halen. De Apen onderscheiden zich door geen enkele deugd; voor den mensch zijn zij in geen enkel opzicht nuttig. Hunne diensten--op schildwacht staan, bedienen, allerlei dingen halen--bewijzen zij slechts zoo lang, tot hun een kuur aanwaait. Zoowel in lichamelijk als in zedelijk opzicht vereenigen zij de slechte eigenschappen van den mensch in zich."
Deze schildering is, wat de hoofdzaken betreft, niet onjuist. De billijkheid gebiedt ons echter, om ook op eenige werkelijk goede zijden van
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.