gaan houdt hij den kop naar den grond gebogen en besnuffelt met den neus den bodem. Den staart draagt hij intusschen recht uitgestrekt en de manen van den rug hoog opgezet, zoodat hij veel grooter schijnt, dan hij werkelijk is. Behalve Mieren en Termieten hebben nieuwere onderzoekers in de maag van den Yurumi ook nog wel aarde en houtvezels gevonden; deze slikt het dier onwillekeurig door, terwijl het de Mieren verslind. Dat het behalve de dieren, die zijn hoofdvoedsel uitmaken, ook zeer gaarne Duizendpooten en Wormen eet, voor zoover deze niet te groot zijn, is aan geen twijfel onderhevig.
In lateren tijd zijn gevangen Miereneters herhaaldelijk naar Europa gebracht; men heeft ze hier bij doelmatige voeding jaren lang in 't leven kunnen houden.
De gevangenen van den Londenschen dierentuin krijgen rauw, zeer fijn gehakt vleesch en eidooier als voedsel; de Mierenbeer in den Hamburger dierentuin, waarover door Noll berichten zijn gegeven, hield bovendien zeer veel van brij, die bereid was door ma?smeel met heete melk aan te roeren, en met een lepel stroop zoet te maken; het was een vreemdsoortig schouwspel, het zonderlinge dier voor den schotel brij te zien staan en dezen met zijn merkwaardige tong te zien ledigen. Met een bijna ongeloofelijke snelheid, ongeveer 160 maal in de minuut, wordt de zwartachtige, rolvormige tong wel 50 cM. ver buiten den mond en in de brij gestoken, waarin zij zich kronkelt om onmiddellijk daarna met spijs bedekt weer in den bek teruggetrokken te worden.
Dat de Miereneter niet alleen volgens het oordeel der menschen een zonderlinge gedaante heeft, maar ook bij andere dieren verrassing en zelfs schrik teweegbrengt, bleek, toen het dier in het apenhuis zou geborgen worden. Alle bewoners van dit huis werden bij 't zien van den nieuwen commensaal door een hevigen schrik bevangen; de Apen schreeuwden en raasden zoo, dat men om hun het uitzicht te benemen hunne hokken bedekken moest; zelfs een Chimpanzee kroop, bij het zien van het voor hen zoo vreeselijke dier, vol angst onder het stroo.
De overige Miereneters zijn boombewoners. Van deze gelijkt de Tamandoea of Cagoear (Tamandua tetradactyla) nog het meest op zijn zooeven beschreven stamgenoot; toch wordt hij als vertegenwoordiger van een afzonderlijk geslacht beschouwd, omdat hij aan de voorpooten vier, aan de achterpooten vijf teenen heeft, die alle met klauwen voorzien zijn, terwijl bovendien zijn staart een grijpstaart is. Deze soort bewoont dezelfde landen als de vorige, met uitzondering van Peru. Zijn lengte bedraagt ongeveer 1 M., met inbegrip van den aan zijn topgedeelte geschubden, overigens echter behaarden, 40 cM. langen staart; de gemiddelde hoogte van dit dier is 30 à 35 cM.
Tot dusver is men van de levenswijze van dit merkwaardige wezen nog niet voldoende op de hoogte. In Paraguay en Brazili? leeft de Tamandoea overal in de eenzame, met bosch begroeide gewesten; gaarne houdt hij zich op in den woudzoom en in het kreupelhout, dikwijls ook dicht bij de woningen der menschen; hij is niet gelijk zijne grootere verwanten tot den bodem beperkt, maar klautert zeer behendig in de boomen, hoewel hij dit, evenals de Luiaards, zeer langzaam doet; evenals de andere dieren met echten grijpstaart zorgt hij er voor, zich voor den staart een stevig steunpunt te verschaffen, zelfs gedurenden den slaap. Zijn voedsel bestaat bij voorkeur uit Mieren en wel hoofdzakelijk uit die, welke in de boomen leven.
Ook de Tamandoea is in den laatsten tijd eenige malen levend naar Europa en wel naar Londen overgebracht. Het eerste exemplaar had Bartlett in zijn kamer gehuisvest, om goed te kunnen nagaan hoe het zich beweegt. Met behulp van de kolossale, haakvormige klauwen en van den grijpstaart klom het schielijk op de verschillende meubelen, en sprong, toen het vertrouwelijker werd, van hier op Bartlett's schouders, waarbij hij; den spitsen snuit en de lange, wormvormige tong in alle plooien van de kleederen van zijn verzorger stak en diens ooren, neus en oogen op een niet juist aangename wijze onderzocht. Later, toen de Tamandoea een andere verblijfplaats had gekregen, kwam hij, wanneer een bezoeker hem naderde, snel bij het traliewerk aan de voorzijde van het hok en liet zijn onderzoekende tong vlug over de tegen de trali?n gehouden hand glijden; men moest echter wel oppassen, dat het dier de klauwen niet om de vingers sloeg.
Eigenaardig is de sterke, muscusachtige reuk, die de Tamandoea verbreidt, vooral als hij geplaagd wordt.
De Dwerg- of Tweeteenige Miereneter (Cycloturus didactylus), een diertje van de grootte van een Eekhoorn, is ongeveer 40 cM. lang, waarbij 18 cM. voor den grijpstaart. Aan de voorvoeten komen vier teenen voor, waarvan slechts twee met stevige klauwen voorzien zijn; de achtervoeten hebben vijf teenen. De vacht is zoo zacht als zijde, aan de bovendeelen vosrood, aan de onderdeelen grijs; ieder haar van de bovendeelen is zwart met geelbruine spits, de haren van de onderdeelen zijn grijsbruin.
Hoewel ook de Dwerg-Miereneter tamelijk plomp gebouwd is,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.