Het Geuldal | Page 6

L. H. J. Lamberts Hurrelbrinck
in 't vogelschieten in een der naburige dorpen. Ik heb in de zomermaanden menigen bezoeker hartelijk zien lachen bij het aanschouwen van deze sterke, groote, stoere kerels, met breede snorren boven de saamgenepen lippen in diepen ernst voortschrijdend met krijgshaftigen pas. 't Lijkt inderdaad een na?ef, kinderachtig vermaak zulk een schutterij optocht.
Eerst een flinke, kranige man, een hooge berenmuts op het hoofd, schier bedekkend de oogen; roode tressen op een donker buis, dikwijls te eng voor den dikken romp: een wit linnen broek, waarlangs een breede gouden bies; achter hem de muziek en de tamboer om beurten spelend en roffelend; deze worden onmiddellijk gevolgd door een breed geschouderden krachtigen man, die hoog voor zich uit, den stok rustend in een lederen koker op zijn buik, een rood fluweelen vaandel draagt, waarop in dik goud gestikt, het beeld van den een of anderen Heilige, den patroon van hun dorp; aan den top onder een zwaar vergulden valk tal van medailles, prijzen, welke de schutterij bij verschillende wedstrijden heeft behaald; vervolgens de schutters, 't geweer op den schouder, bloemetjes in den loop, het lijf gehuld in donkere jassen, soms in allerlei vorm en snit; allen dragen witte broeken en zwarte met gouden biezen afgezetten petten met staande kleppen.
In hun midden een krachtige figuur geheel in 't zwart gekleed, een hoogen hoed op 't hoofd, waarom een lauwerkrans van gouden blaren; een driedubbele keten van gouden platen bedekt borst en rug.
Deze schutterijen zijn de voortleving der vroegere schutters gilden; de lauwerkrans om den hoed van den koning is het symbool van de kroon; de zilveren en gouden platen welke hij torst, zijn gedenkpenningen, welke de overwinnaars in gehouden wedstrijden aan hunne corpsen hebben geschonken; sommigen dezer dagteekenen zelfs uit de eerste helft der zeventiende eeuw.
Ook de feestelijke Meiviering heeft zich hier staande kunnen houden.
Sinds lange eeuwen her, lang voor den aanvang onzer jaartelling werd het aanbreken van den Meimaand op plechtige wijze gevierd.
De Romeinen brachten den eersten Mei offeranden aan Maia, de godin aan welke deze maand zijn naam heeft ontleend; de Germanen plantten dienzelfden dag midden in hun dorp den Meiboom, waarom zij heen dansten in vroolijke opgewondenheid. Ook in latere tijden werd de eerste Mei in andere landen in eere gehouden, zooals in Zweden, Frankrijk en Ierland. Bij de Bergschotten verzamelde men dien dag droog hout, ontstak het en danste driemaal om dit vuur.
Langzamerhand is de Meiviering in den oorspronkelijken vorm in onbruik geraakt; slechts op enkele plaatsen heeft zij zich kunnen handhaven zoo o. a. in enkele dorpjes, aan den Rijn gelegen, in den Elzas en Lotharingen, zoo ook nog in het Limburgsch Valkenburg.
De viering alhier geschiedt op zeer bizondere wijze.
In den nacht van den laatsten April vereenigen zich een aantal jonge mannen in een der naburige bosschen. Op een bank, gevormd door een plank, steunend op enkel in den grond geslagen palen, zitten drie jonge mannen; hij die de middenplaats heeft ingenomen, is de door de jongelingschap van het stadje verkozen Meikoning; naast dezen zitten twee andere mannen, zijn schrijvers. Voor dit drietal staat een tafel, eveneens een plank, gespijkerd op ietwat hoogere palen; hierop een stuk papier, een steenen inktpot en twee lange stokken.
Op den grond liggen tal van dennentakken, met veelkleurige linten versierd, welke straks de jongens zullen planten voor de deur der door hun gekozen Meiliefsten.
Nadat de laatste slag van het middernachtelijk uur is geslagen, zingen allen:
"Al in den Mei, zoo gaarne wij zoeken Naar een jong meisje, daar ons hart naar tracht En ach wat pijn en smart Gevoel ik aan mijn jong hart."
Te midden van getoeter op den Meihoorn verrijst de Meikoning: hij geeft eenige slagen op de tafelplank en begint dan met luider stemme: kameraden de eerste Mei is aangebroken, de dag, waarop iedere jongen zich zijne Meiliefste koopt volgens oud gebruik. Dit jaar kunnen wij u aanbieden een prachtige verzameling van schoone, lieve en eerbare meisjes; meisjes, die geld waard zijn en op welke gij goed zult bieden, zooals ik hoop, opdat wij a. s. Zondag een goed gelag in de herberg zullen hebben--wij zullen u de voorwaarden van den verkoop voorlezen.
Een der schrijvers staat op om met luider stemme bekend te maken:
Art. I. Zullen in het openbaar en aan den meestbiedenden worden verkocht alle deugdzame en eerbare jonge dochters van het dorp van den leeftijd van zeventien tot aan dien van vijf en twintig.
Art. II. Elk bod moet ten minste een halve frank bedragen.
Art. III. De opbrengst van den verkoop zal op den eerstkomenden Zondag worden verteerd in de voornaamste herberg, waar iedere kooper zijn Meiliefste na het eindigen van de Mis zal intrekken.
Art. IV. Alle aankoopen zullen terstond moeten betaald worden.
Art. V. Ieder der aanwezigen heeft het recht zich te verzetten tegen den verkoop van een meisje, indien het hem bekend is, dat zij niet deugdzaam en eerbaar is, want
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 11
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.