Het Geheimzinnige Eiland | Page 3

Jules Verne
Spilett stelde een beknopt verslag op, dat in een geolieden linnen zak werd gesloten, met het dringende verzoek, aan dengeen, die het mocht vinden, het te doen toekomen aan het bureel van den New-York-Herald. Dit pakje werd aan den hals van den stormvogel gebonden, en niet aan zijn poot, want deze vogels hebben de gewoonte om op de oppervlakte van de zee te rusten; vervolgens werd dien vluggen koerier de vrijheid gegeven, en niet zonder eenige aandoening zagen de kolonisten hem in de nevels van het westen verdwijnen.
"Waar gaat hij thans heen?" vroeg Pencroff.
"Naar Nieuw-Zeeland," antwoordde Harbert.
"Goede reis!" riep de zeeman uit, die, wat hem betreft, niet veel van deze nieuwe soort correspondentie verwachtte.
Met den winter was ook de arbeid binnen het Rotshuis weder begonnen, het verstellen der kleederen, het maken van de noodige nieuwe en onder anderen ook het vervaardigen der zeilen voor het schip, die uit den reusachtigen ballon gemaakt werden.
Gedurende de maand Juni was het vinnig koud, maar men spaarde hout noch steenkolen. Cyrus Smith had een tweeden schoorsteen gebouwd in de groote zaal, en daar bracht men de lange avonden door. Onder het werken praatte men en in de vrije uren werd er gewoonlijk gelezen; de tijd snelde voorbij.
Het was een waar genot voor de kolonisten om, 's avonds na een diné, wanneer zij, in de helder verlichte en goed verwarmde zaal zaten, met een warme kop koffie en onder het rooken van een pijp, den storm daar buiten hoorden loeien! Zij zouden volmaakt gelukkig zijn geweest, indien dit mogelijk geweest ware voor hen, die, ver van hun medemenschen verwijderd, met dezen geen gemeenschap konden hebben! Zij spraken altijd over hun vaderland, over de vrienden die zij achter gelaten hadden, over de grootheid der Amerikaansche republiek, waarvan de macht steeds moest vermeerderen, en Cyrus Smith, die zeer van nabij betrokken was geweest bij de politieke zaken der Unie, boezemde zijn hoorders groot belang er voor in door zijn verhalen, opmerkingen en voorspellingen.
Gideon Spilett vroeg eens met betrekking daartoe aan hem:
"Maar, mijn waarde Cyrus, loopt deze vooruitgang op het gebied van handel en nijverheid, waaraan gij zulk een groote toekomst voorspelt, geen gevaar om vroeg of laat geheel gestaakt te worden?"
"Gestaakt? En waardoor?"
"Maar door gebrek aan die kolen, die men terecht de kostbaarste delfstof kan noemen!"
"Ja, wel de kostbaarste," antwoordde de ingenieur, "en het schijnt dat de natuur er het bewijs van heeft willen geven, door den diamant voort te brengen, die slechts zuiver gekristalliseerde kool is."
"Gij wilt toch niet beweren, mijnheer Cyrus, dat men diamant kan branden in plaats van steenkolen om ovens te verwarmen?"
"Neen, Pencroff," antwoordde Cyrus Smith.
"Toch beweer ik dit," hernam Gideon Spilett. "Gij ontkent toch niet dat de bron van steenkolen eenmaal geheel uitgeput zal zijn?"
"O! er zijn nog een menigte kolenlagen en de honderd duizend arbeiders, die er jaarlijks honderd millioen quintalen uit putten, zijn nog niet aan het eind."
"Met het toenemend verbruik van steenkolen," antwoordde Gideon Spilett, "kan men voorzien dat die honderd duizend arbeiders weldra twee honderd duizend zullen zijn en de opbrengst tweemaal grooter zal worden."
"Zeker; maar na de kolenlagen van Europa, waarin nieuwe werktuigen weldra nog dieper zullen dringen, zullen de steenkool-aderen van Amerika en Australi? nog langen tijd voorraad verschaffen aan de behoefte der nijverheid."
"Hoe lang?" vroeg de reporter.
"Minstens twee honderd vijftig of drie honderd jaar."
"Dat is voor ons voldoende," antwoordde Pencroff, "maar verontrustend voor onze achter-kleinkinderen!"
"Men zal dan iets anders vinden," zeide Harbert.
"Men moet het hopen," antwoordde Gideon Spilett, "want zonder steenkolen geen machines, zonder machines geen spoorwegen, geen stoombooten, geen fabrieken, niets van dat alles, dat door den vooruitgang van den tegenwoordigen tijd vereischt wordt!"
"Maar wat zal men dan gebruiken?" vroeg Pencroff. "Kunt gij het u voorstellen, mijnheer Cyrus?"
"Ten naasten bij, mijn vriend."
"Wat zal men dan in plaats van steenkolen branden?"
"Water," antwoordde Cyrus Smith.
"Water!" riep Pencroff uit. "Water om stoombooten en locomotieven te stoken. Water om water te verwarmen!"
"Ja, maar water dat in zijn bestanddeelen ontbonden is," antwoordde Cyrus Smith, "en waarschijnlijk ontbonden door electriciteit, die dan een groote en leidbare kracht zal zijn geworden, want alle groote ontdekkingen schijnen door een onverklaarbare wet, op het geschikte oogenblik te komen en volmaakt te worden. Ja, vrienden, ik geloof dat het water eenmaal tot brandstof zal dienen, dat waterstof en zuurstof, waaruit het bestaat, alleen of verbonden, een onuitputtelijke bron van warmte en licht zullen verschaffen, van grooter kracht dan steenkolen. Niets is dus te vreezen. Zoolang deze aarde bewoond zal zijn, zal zij in de behoefte van hare bewoners voorzien en het zal hun nooit aan licht noch warmte ontbreken, evenmin als het hun zal ontbreken aan voortbrengselen van het planten-, dieren- of delfstoffenrijk. Ik geloof dus dat, wanneer de kolenlagen uitgeput zullen zijn, men water zal stoken en er zich mede verwarmen. Het water is de steenkool der toekomst!"
"Dat zou ik wel eens willen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 93
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.