nog geen middel om het te vervoeren. Het hout was zeer droog, het zou dus spoedig verbrand wezen. Men was daarom wel genoodzaakt, meende Harbert, een groote hoeveelheid in de schoorsteenen te brengen, maar dan waren twee man niet voldoende.
"Wel mijn beste jongen," antwoordde Pencroff hierop, "er zal wel een middel wezen om dit hout te vervoeren. Er is voor alles raad te vinden! Zoo wij een kar of een bootje hadden zouden wij geholpen zijn."
"Maar wij hebben de rivier!"
"Juist," hernam Pencroff. "De rivier is een weg voor ons, die geheel alleen gaat en de houtvlotten zijn niet voor niets uitgevonden."
"Alleen loopt die weg op het oogenblik in een andere richting dan de onze, daar het water opkomt," merkte Harbert aan.
"Dan wachten wij maar tot het weder afloopt," sprak de matroos, "en dan zal het ons tot vervoermiddel dienen. Laten wij in dien tijd ons vlot bouwen." Spoedig hadden zij het vervaardigd en stapelden zij er hun voorraad op. Binnen het uur lag het aan den oever en behoefde men slechts op de eb te wachten. Zij moesten evenwel nog geruimen tijd geduld hebben eer het water afnam, maar die uren gebruikten zij om een hooger gedeelte te gaan onderzoeken.
Toen zij bijkans het hoogste punt hadden bereikt, viel hun oog voor het eerst op dien onmetelijken oceaan, dien zij in zulk een vreeselijken toestand hadden overgestoken! Zij overzagen het geheele noordelijke gedeelte, waar de ballon was verongelukt. Daar was Cyrus Smith verdwenen. Een poos lang sloegen zij aandachtig de zee gade, of er ook soms een overblijfsel van den ballon, waaraan een mensch zich vast had kunnen klemmen, op de golven dobberde. Niets! De zee was geheel verlaten. Op de kust was ook geen spoor van eenig wezen te ontdekken. Noch de correspondent, noch Nab vertoonde zich. Maar het was zeer wel mogelijk dat zij zich op te grooten afstand bevonden, om hen met het bloote oog te zien.
"Er is iets," zeide Harbert, "hetwelk mij zegt, dat zulk een energiek man als mijnheer Smith zich niet als de eerste de beste heeft laten verdrinken. Hij moet eenig punt der kust bereikt hebben. Niet waar Pencroff?"
De matroos schudde droevig het hoofd. Hij voor zich geloofde niet meer dat zij Cyrus Smith terug zouden zien; maar toch wilde hij Harbert alle hoop niet ontnemen.
"Zeker, zeker," zeide hij, "onze ingenieur is wel de man om zich uit een zaak te redden, waaronder een ander bezwijken zou!...."
Toen zij verder waren gekomen en de geheele streek konden overzien, vroeg Pencroff onwillekeurig zich zelf af:
"Zijn wij wel op een eiland?"
"In ieder geval op een vrij groot!" antwoordde de knaap.
"Een eiland, hoe groot het ook wezen mag, blijft altijd een eiland!" hernam Pencroff.
Maar dit belangrijke vraagstuk konden zij thans niet oplossen. Zij moesten tot een geschikter tijd wachten. Wat het land zelf betreft, eiland of geen eiland, het bleek duidelijk dat het zeer vruchtbaar aangenaam gelegen en rijk aan verschillende voortbrengselen was.
"Dat is gelukkig," merkte Pencroff aan, "en in al onze ellende moeten wij toch dankbaar wezen."
Eensklaps zagen zij een aantal vogels opvliegen.
"Ha," riep Harbert uit, "ziet daar eens wat een vogels!"
"Wat voor vogels zijn het?" vroeg Pencroff. "Men zou zeggen, dat het duiven waren."
"Dat zijn zij inderdaad, maar in alle geval wilde. En daar de rotsduiven zeer goed te eten zijn, moeten haar eieren ook uitmuntend smaken, en als zij ze in het nest hebben gelaten!...."
"Zullen wij ze den tijd niet gunnen om uit den dop te komen, tenzij als ommelet!" riep de matroos lachend uit.
"Maar waarin zult gij uw ommelet bakken?" vroeg Harbert. "In uw hoed?"
"Jawel," zeide Pencroff; "zoo'n goochelaar ben ik niet. Wij zullen ons dus op versche eieren onthalen, en ik zal ze wel uit den dop eten."
Zij vonden dan ook een goede hoeveelheid eieren! Zij namen er een twaalftal in een zakdoek mede, en toen het water weder opkwam, begaven zij zich naar den oever der rivier. Toen zij dien bereikten was het ����n uur en dus tijd om hun vlot in beweging te brengen; v����r twee?n hadden zij met hun rijke lading de schoorsteenen bereikt.
V.
Inrichting der schoorsteenen.--De vuur-quaestie.--De lucifersdoos.--Onderzoek van de kust.--Terugkomst van den correspondent en Nab.--E��n lucifer.--Het vlammende vuur.--Het eerste avondmaal.--De eerste nacht aan land.
De eerste zorg van Pencroff was, toen zij het vlot gelost hadden, de schoorsteenen zoo bewoonbaar mogelijk in te richten door al dadelijk de openingen, waardoor de wind gierde, dicht te stoppen. Daarop plaatste hij een nauwe buis in een der holten, waardoor de rook kon opstijgen. De schoorsteenen waren verdeeld in drie of vier kamers, zoo men dien naam aan de duistere holen geven kon, waarin zich een wild dier tevreden had gesteld. Maar hier was men tenminste beschut tegen regen en wind en in de grootste kamer kon men recht overeind staan. Fijn zand bedekte overal den grond.
"Nu kunnen onze vrienden terugkomen. Zij zullen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.