Fulco de Minstreel

Cornelis Johannes Kieviet
諮 Fulco de Minstreel

The Project Gutenberg EBook of Fulco de Minstreel, by Cornelis Johannes Kieviet Copyright laws are changing all over the world. Be sure to check the copyright laws for your country before downloading or redistributing this or any other Project Gutenberg eBook.
This header should be the first thing seen when viewing this Project Gutenberg file. Please do not remove it. Do not change or edit the header without written permission.
Please read the "legal small print," and other information about the eBook and Project Gutenberg at the bottom of this file. Included is important information about your specific rights and restrictions in how the file may be used. You can also find out about how to make a donation to Project Gutenberg, and how to get involved.
**Welcome To The World of Free Plain Vanilla Electronic Texts**
**eBooks Readable By Both Humans and By Computers, Since 1971**
*****These eBooks Were Prepared By Thousands of Volunteers!*****
Title: Fulco de Minstreel
Author: Cornelis Johannes Kieviet
Release Date: October, 2004 [EBook #6748] [Yes, we are more than one year ahead of schedule] [This file was first posted on January 20, 2003]
Edition: 10
Language: Dutch
Character set encoding: ISO-8859
*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK, FULCO DE MINSTREEL ***

Digitized by Jeroen Hellingman and Miranda van de Heijning.

FULCO DE MINSTREEL
EEN HISTORISCH VERHAAL
UIT DEN TIJD VAN GRAAF JAN I
VOOR JONGELIEDEN
DOOR
C. JOH. KIEVIET

HOOFDSTUK 1
Een late rit
't Was op een schoonen Augustusavond van het jaar onzes Heeren 1297, dat drie ruiters in gestrekten draf langs den heirweg reden, die naar het slot van den Heer van Heukelom voerde. Ongetwijfeld hadden zij een warmen rit achter den rug, want een wit schuim liep den edelen dieren langs de zijden, en de kleederen der ruiters waren met stof bedekt. Het was een heete dag geweest, zoo heet als het in de hondsdagen maar zijn kan. Het zonnetje had den ganschen dag als een gloeiende bol aan den wolkenloozen hemel geschitterd en hare verzengende stralen naar het aardrijk geschoten. Nu daalde het langzaam ter kimme en stond op het punt van onder te gaan. Toch bleef het nog warm, zelfs drukkend in de lucht, en er bestond grond voor de veronderstelling, dat er wel eens eene donderbui zou kunnen volgen.
Het stof van den uitgedroogden weg vloog dwarrelend van onder de hoeven der twee voorste paarden omhoog en hulde den derden ruiter, die een weinig achteraan reed, in eene zoo dichte wolk, dat het hem bijna onmogelijk was geregeld adem te halen, eene omstandigheid, die zijn lot verre van aangenaam maakte. Toch deed hij geen moeite om die stofwolk te ontvluchten en zich bij de andere ruiters te voegen. Een vluchtige blik op de kleeding van het drietal zou reeds voldoende zijn om daarvan de reden te doen kennen; de sierlijke kleederen der voorste ruiters toch laten geen twijfel over, of zij worden gedragen door Heeren van edelen bloede, terwijl de grovere stof, die den derden ruiter omkleedt, den dienstman verraadt. Doch bezien wij hen liever wat nader.
Hoe treft ons de koene blik en de fiere houding van den oudste der edellieden, een schoonen jonkman van hoogstens vijfentwintigjarigen leeftijd, wiens blonde haren krullend te voorschijn komen van onder de roode, met gouddraad gerande muts. Van welk eene fijne stof is zijn korte, rijk geborduurde lijfrok vervaardigd, en welk een tal van edelsteenen flikkert aan den gordel, dien hij om zijn middel draagt, en waaraan een blinkend zwaard, aan het gevest eveneens met kostbare steenen bezet, bevestigd is. In sierlijke plooien golft hem de blauw fluweelen mantel om de schouders; zijne korte broek reikt hem tot niet verder dan halverwege de dijen, en zijne beenen zijn met bruine hozen bekleed. Gouden sporen aan de hielen toonen aan, dat hij niet alleen edelman, maar ook ridder is. De schoone jonkman is koninklijk gekleed, en zijne fiere vorstelijke houding doet die kleeding eer aan. Hij zit keurig te paard: het schijnt bijna, alsof hij met den vurigen schimmel, dien hij berijdt, één wezen vormt.
Uit de tuigage van het ros blijkt evenzoo de rijkdom van den edelman. Ook die is versierd met edelsteenen en paarlen, de stijgbeugels zijn van zilver, het donkerroode dekkleed, waarop in zilverdraad het wapen van IJselstein is gestikt, is van kostbaar fluweel. Toch, hoe vorstelijk en rijk de indruk ook moge zijn, dien deze ruiter teweegbrengt, koninklijk bloed stroomt hem niet door de aderen. Het is Heer Gijsbrecht, de eigenaar van het machtige slot te IJselstein, en zijn naam is reeds, niettegenstaande des Ridders jeugd, beroemd in het graafschap. Was hij niet een van de eerste edelen, die van ruiters en voetknechten vergezeld optrok, om den moord in 1296 op Graaf Floris V gepleegd, te wreken? Hoe zeer was hij verontwaardigd over de lage daad, waaraan Gerard van Velzen, Herman van Woerden, Jan van Kuik, en ook zijn eigen oom Gijsbrecht van Amstel zich hadden schuldig gemaakt. Nauwelijks had het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 65
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.