beleefde in Itali? een zeer gelukkigen tijd, waarin de geest van dezen grooten geleerde genoot van den omgang met gelijkgestemde zielen, en zich verlustigen kon in de atmosfeer van de classieke oudheid, die daar als herleefd was. Een eigenaardigen indruk maakt het, dat Erasmus vrijwel ongevoelig schijnt geweest voor wat buiten de literatuur viel. Hij was uitsluitend de geleerde, en scheen voor het kunstleven zeer weinig belangstelling te hebben. Florence, waar hij kort vertoefde, scheen tot hem niets te zeggen te hebben. Voor de kunst, die daar opbloeide in de ateliers van een da Vinci, een Michel Angelo, een Rapha?l, een fra Bartolommeo, had hij geen oog. "Eenige dialogen", zoo schrijft hij, "heb ik in de weinige dagen, dat ik te Florence was, in het latijn vertaald, om tenminste iets te doen te hebben".
Zoo heeft ook de majesteit van Rome's groote ru?nen hem niet getroffen. "Rome heeft niets dan ru?nen en overblijfselen, litteekenen en sporen van vroegere rampen... Neem den paus en de kardinalen weg... en wat blijft er van Rome?" Dat hij "zoovele gedenkteekenen der oudheid" heeft opgemerkt, (hij k��n ze ook niet voorbijzien), blijkt wel; maar in zijne werken geen spoor van een machtigen indruk, dien deze overblijfselen van het oude Rome op hem zouden gemaakt hebben.
Even weinig als voor de impressie der schoonheid van de kunst schijnt hij vatbaar geweest voor de grootsche, huiveringwekkende schoonheid van de Alpen. Op zijn heenreis naar Itali?, terwijl zijn reisgezelschap in een twist geraakte, waar Erasmus zich liever buiten hield, dichtte hij in den zadel gezeten, tot tijdverdrijf zijn gedicht "Over de gebreken van den ouderdom" (een bewijs, dat hij-zelf zich reeds vroeg oud begon te gevoelen); en toen hij, Itali? verlatend, wederom de Alpen overtrok, ontstond in zijn' geest het plan en de opzet voor de satyre, die tot zijne beroemdheid zooveel zou bijdragen, die hij in Engeland aangekomen, in een week tijds zou schrijven, en uitgeven onder den titel "De lof der zotheid".
Intusschen, hiermede zijn wij reeds gekomen aan wat een keerpunt zou worden in Erasmus' leven: zijn vertrek uit Itali?, dat hij had liefgekregen en dat voor zijn' geest van groote beteekenis was.
Hoeveel zag hij daar van nabij dat hem ergerde, dat hem stof leverde voor zoo menig spottend woord over het in de kerk heerschende bederf, en het weelderige, vaak ook slechte leven van vele geestelijken.
Hoe trof hem, toen hij te Bologna den glorieuzen intocht van paus Julius II bijwoonde, het verschil met de majesteit der apostelen, die het evangelie verkondigden. Te Bologna de triomftocht van den zegevierenden krijgsman, die zijne vijanden verslagen had, die zich eerepoorten zag opgericht, die werd toegejuicht als overwinnaar der tyrannen. In de dagen der apostelen de majesteit van mannen, "die met hun hemelsche leer de wereld bekeerden, wier schaduw zelfs tot genezing der zieken was (Handel. 5). Deze apostolische grootheid stel ik boven gene triomftochten, waarvan ik niets kwaads schrijf; maar, eerlijk gezegd, toen ik het aanschouwde, zuchtte ik toch in stilte".
En was ook te Rome zijn indruk van het geestelijk en kerkelijk leven niet bitter ongunstig? Hij kon daar een gebrek aan ernst opmerken, een jagen naar eervolle posten, een losheid van zeden bij een deel der geestelijkheid van Rome, die hem ergeren, en hem voor menige scherpe satyre de stof leveren. Ook kon hij zich geenszins vinden in het streven van een zekere groep onder de geestelijken, om, in zotte navolging van alles wat classiek was, zelfs de christelijke vormen en tradities te paganiseeren. Zelfs de titel van kardinaal, de naam der mis enz. werd verruild voor de titulatuur van het oude Rome; de kardinalen heetten patres conscripti, de mis werd als sacra deorum aangeduid. Bij eene preek op Goeden Vrijdag, die Erasmus van een beroemd prediker aanhoorde, vernam hij meer van de opofferingen van Decius, van Curtius, van Iphigenia, dan van het offer van Christus; de romeinsche historie passeerde de revue, maar van de geschiedenis van Christus kreeg men weinig te hooren.
Ontegenzeggelijk hebben deze en dergelijke ervaringen op den geest en het optreden van Erasmus, op zijn oordeel over de Roomsche Kerk, grooten invloed geoefend, een invloed, die vooral in zijn satyrieke uitingen, in zijn heftig geeselen van allerlei misbruiken en misstanden in de kerk te bespeuren is.
Naast veel, dat hem hinderde, was er anderzijds ook ontzaglijk veel, dat hem aantrok. Tal van beroemde mannen keurden hem hun omgang waardig; in de wereld der geestelijken van Rome, die, bij al haar gebreken, voor geleerden en kunstenaars gastvrijheid bood, werd ook hij toegelaten. De meest verfijnde cultuur en het hoogststaand intellect, dat men zich denken kan, hij trof het er aan en genoot ervan. Hij zal er later met hevig begeeren naar terug verlangen.
"Ik kan niet anders dan betreuren", schrijft hij in 1512 aan den kardinaal van Nantes, "telkens als ik eraan denk, welke lucht, welk een land, welke
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.