Erasmus | Page 6

Jacobus Adrianus Cornelis Van Leeuwen
wereld der geestelijken
van Rome, die, bij al haar gebreken, voor geleerden en kunstenaars gastvrijheid bood,
werd ook hij toegelaten. De meest verfijnde cultuur en het hoogststaand intellect, dat men
zich denken kan, hij trof het er aan en genoot ervan. Hij zal er later met hevig begeeren
naar terug verlangen.
"Ik kan niet anders dan betreuren", schrijft hij in 1512 aan den kardinaal van Nantes,
"telkens als ik eraan denk, welke lucht, welk een land, welke bibliotheken, welken zoeten
omgang met geleerden, welke lichten der wereld ik zoo gemakkelijk heb in den steek
gelaten".
En toch, dat heeft hij gedaan. In 1509 verliet hij Italië. Noch het verzoek van kardinaal
Grimani, noch de schoone en rijke toekomst, die hem beloofd werd, konden hem
vasthouden. Zijne vrienden in Engeland hielden aan op zijne overkomst. Gedachtig aan
vroegere beloften, in de verwachting misschien een groote, althans een nuttige rol te
spelen bij Hendrik VIII, die na den dood zijns vaders (April 1509) den troon van
Engeland beklommen had, neemt hij afscheid van het land, dat hem zooveel vreugde had
bereid.
Hij hoopt weldra te kunnen terugkeeren, een hoop, die hij zijn gansche verder leven zal
koesteren; bijna iederen winter zal hij plannen maken voor een hernieuwd bezoek aan
Italië. Doch het zal hem niet worden vergund. "De toekomst ligt niet in zijne hand. Zijne
zwakke gezondheid zal hem weldra lange reizen verbieden. Een nieuwe periode in zijn
leven gaat zich voor hem openen. Straks vangt de Reformatie aan. Reeds oud en zwak,
hunkerend naar rust, zal hij worden geroepen in den strijd, die de 16e eeuw beroerde; hij
zal boeken schrijven, die duizenden zullen lezen en bespreken; Europa zal acht geven op
al wat hij zegt. Erasmus begint zijn glorie te zien klimmen; maar zijn geluk neemt een
einde" (P. de Nolhac, Erasme en Italië, p. 91).
De vijf jaren, die op zijn vertrek uit Italië (1509) volgden, bracht Erasmus, met
uitzondering van enkele bezoeken aan het vasteland van Europa, in Engeland door. Zijn
uiterlijke omstandigheden bleven nog vrijwel dezelfde; grootendeels bleef hij afhankelijk
van de wisselende gunst zijner beschermers, wier mildheid hij vaak grooter wenschte, en
die hem menige klacht deed slaken. Dat zijn armoede zoo groot was als hij dikwijls
voorgeeft, is niet waarschijnlijk. Eerder mogen wij onderstellen dat zijn klachten strekken
moesten om de hand zijner patroons te openen. Hoe dit zij, volmaakt tevreden was
Erasmus toen nog niet. Eerst in de laatste periode van zijn leven zal hij over een inkomen
beschikken, dat hem veroorlooft te leven in een staat, die voor zijne zwakke gezondheid
dienstig, en voor de behoeften van zijn rusteloozen wetenschappelijken arbeid passend
was.
Doch, hoe dan ook zijn geldelijke omstandigheden mogen zijn, overigens was er voor
hem geen reden tot klagen. Hij ontwikkelde een buitengewone werkzaamheid, die zijn'
naam door heel de geleerde wereld klinken deed, en hem bracht op het toppunt van zijn'
roem. Te Cambridge trad hij een tijdlang op om onderwijs te geven in het Grieksch, voor
Colet's school schrijft hij een werk van pædagogische strekking, gevolgd door een ander,

dat handelt over de eischen den onderwijzer te stellen. Ook de uitgave van de werken van
den kerkvader Hieronymus werd in deze jaren door hem voorbereid.
Het meest echter trok de aandacht een geschrift van betrekkelijk geringen omvang, dat
ook nu nog als een der meest algemeen bekende werken van Erasmus mag worden
beschouwd. Wij bedoelen zijn reeds even vermelde "Lof der zotheid". Hij gaf het uit op
aandringen van zijn vriend Thomas More en droeg het aan dezen op. Beide, Erasmus en
More, hadden een sterk ontwikkelden zin voor humor; al was het dan ook More, die zijn'
vriend aanspoorde tot het uitgeven van den "Lof der zotheid", het is toch zeer de vraag, of
Erasmus blijken geeft van de rechte zelfkennis, wanneer hij verzekert, dat zulk werk
eigenlijk geheel niet naar zijn aard was: "hij (More) bracht mij ertoe, den "Lof der
zotheid" te schrijven, d.i. hij bracht een kameel tot dansen".
Veel over dit werkje te zeggen is niet noodig. Het is over-bekend, en ook voor lezers, die
het Latijn niet machtig zijn, gemakkelijk toegankelijk[7]. Ieder kan dus zonder moeite
kennis maken met dit geschrift, waarin de Zotheid een lofrede houdt op zichzelf, zich de
eer toekent, het gansche bestaan der menschen te beheerschen, en de bron te zijn van alle
levensvreugde.
In dezen paradoxalen vorm worden allerlei maatschappelijke en kerkelijke misbruiken
gehekeld; zoomin het zotte genot der jacht als de dwaasheid der menschen, die in
ceremoniën, in vasten, in het aantrekken van een ordekleed, in het opzeggen van vele
gebeden hun heil zoeken, ontkomt aan zijn spot; nu is het de oorlog, dan de paus, de ééne
maal zijn het de vorsten, de andere maal de aflaathandel, die door zijn satire gegeeseld
worden.
Nergens geeft Erasmus duidelijk
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 26
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.