bibliotheken, welken zoeten omgang met geleerden, welke lichten der wereld ik zoo gemakkelijk heb in den steek gelaten".
En toch, dat heeft hij gedaan. In 1509 verliet hij Itali?. Noch het verzoek van kardinaal Grimani, noch de schoone en rijke toekomst, die hem beloofd werd, konden hem vasthouden. Zijne vrienden in Engeland hielden aan op zijne overkomst. Gedachtig aan vroegere beloften, in de verwachting misschien een groote, althans een nuttige rol te spelen bij Hendrik VIII, die na den dood zijns vaders (April 1509) den troon van Engeland beklommen had, neemt hij afscheid van het land, dat hem zooveel vreugde had bereid.
Hij hoopt weldra te kunnen terugkeeren, een hoop, die hij zijn gansche verder leven zal koesteren; bijna iederen winter zal hij plannen maken voor een hernieuwd bezoek aan Itali?. Doch het zal hem niet worden vergund. "De toekomst ligt niet in zijne hand. Zijne zwakke gezondheid zal hem weldra lange reizen verbieden. Een nieuwe periode in zijn leven gaat zich voor hem openen. Straks vangt de Reformatie aan. Reeds oud en zwak, hunkerend naar rust, zal hij worden geroepen in den strijd, die de 16e eeuw beroerde; hij zal boeken schrijven, die duizenden zullen lezen en bespreken; Europa zal acht geven op al wat hij zegt. Erasmus begint zijn glorie te zien klimmen; maar zijn geluk neemt een einde" (P. de Nolhac, Erasme en Itali?, p. 91).
De vijf jaren, die op zijn vertrek uit Itali? (1509) volgden, bracht Erasmus, met uitzondering van enkele bezoeken aan het vasteland van Europa, in Engeland door. Zijn uiterlijke omstandigheden bleven nog vrijwel dezelfde; grootendeels bleef hij afhankelijk van de wisselende gunst zijner beschermers, wier mildheid hij vaak grooter wenschte, en die hem menige klacht deed slaken. Dat zijn armoede zoo groot was als hij dikwijls voorgeeft, is niet waarschijnlijk. Eerder mogen wij onderstellen dat zijn klachten strekken moesten om de hand zijner patroons te openen. Hoe dit zij, volmaakt tevreden was Erasmus toen nog niet. Eerst in de laatste periode van zijn leven zal hij over een inkomen beschikken, dat hem veroorlooft te leven in een staat, die voor zijne zwakke gezondheid dienstig, en voor de behoeften van zijn rusteloozen wetenschappelijken arbeid passend was.
Doch, hoe dan ook zijn geldelijke omstandigheden mogen zijn, overigens was er voor hem geen reden tot klagen. Hij ontwikkelde een buitengewone werkzaamheid, die zijn' naam door heel de geleerde wereld klinken deed, en hem bracht op het toppunt van zijn' roem. Te Cambridge trad hij een tijdlang op om onderwijs te geven in het Grieksch, voor Colet's school schrijft hij een werk van p?dagogische strekking, gevolgd door een ander, dat handelt over de eischen den onderwijzer te stellen. Ook de uitgave van de werken van den kerkvader Hieronymus werd in deze jaren door hem voorbereid.
Het meest echter trok de aandacht een geschrift van betrekkelijk geringen omvang, dat ook nu nog als een der meest algemeen bekende werken van Erasmus mag worden beschouwd. Wij bedoelen zijn reeds even vermelde "Lof der zotheid". Hij gaf het uit op aandringen van zijn vriend Thomas More en droeg het aan dezen op. Beide, Erasmus en More, hadden een sterk ontwikkelden zin voor humor; al was het dan ook More, die zijn' vriend aanspoorde tot het uitgeven van den "Lof der zotheid", het is toch zeer de vraag, of Erasmus blijken geeft van de rechte zelfkennis, wanneer hij verzekert, dat zulk werk eigenlijk geheel niet naar zijn aard was: "hij (More) bracht mij ertoe, den "Lof der zotheid" te schrijven, d.i. hij bracht een kameel tot dansen".
Veel over dit werkje te zeggen is niet noodig. Het is over-bekend, en ook voor lezers, die het Latijn niet machtig zijn, gemakkelijk toegankelijk[7]. Ieder kan dus zonder moeite kennis maken met dit geschrift, waarin de Zotheid een lofrede houdt op zichzelf, zich de eer toekent, het gansche bestaan der menschen te beheerschen, en de bron te zijn van alle levensvreugde.
In dezen paradoxalen vorm worden allerlei maatschappelijke en kerkelijke misbruiken gehekeld; zoomin het zotte genot der jacht als de dwaasheid der menschen, die in ceremoni?n, in vasten, in het aantrekken van een ordekleed, in het opzeggen van vele gebeden hun heil zoeken, ontkomt aan zijn spot; nu is het de oorlog, dan de paus, de ééne maal zijn het de vorsten, de andere maal de aflaathandel, die door zijn satire gegeeseld worden.
Nergens geeft Erasmus duidelijk aan, wat hij eigenlijk onder "zotheid" verstaat, hetgeen het lezen van dit geschriftje niet gemakkelijker maakt. Hij laat zelfs aan zijn vernuftspel zóóver den teugel vrij, dat wij er niet anders in kunnen zien dan een zondigen tegen den goeden smaak. Op het einde nl. laat hij de Dwaasheid haar eigen lof zingen met een beroep op de H. Schrift; eenvoudig op den klank van het woord afgaand, haalt hij allerlei Schriftwoorden aan, gewaagt zelfs van de dwaasheid, waartoe Christus zelf in zekeren zin
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.