Een twaalftal samenspraken | Page 7

Desiderius Erasmus
boeijende tooneelvoorstelling.
"Was het een blijspel, was het een treurspel? Al naar gij het nemen wilt. Weet alleen dat geen der spelers dramatisch uitgedost was; het stuk telde maar één bedrijf; geen fluiten begeleidden het koor; de vertooners hadden geen hooge schoeisels aan, maar gingen barvoets; er werd niet gedanst; het tooneel was de vlakke bodem, mijn eetvertrek het amfitheater. Naarmate zij zich verwikkelde werd de handeling spraakzamer, en omstreeks de ontknooping was de luidruchtigheid volkomen.
"Gij denkt dat ik voor uw amusement eene klucht verzin? Toch niet, Christiaan, ik ben historieschrijver. De voorstelling waarvan ik getuige was werd gegeven door mijne huiswaardin, in tweegevecht met hare maarte. De klaroen had reeds geruimen tijd weerklonken vóór de strijd aanving; ik bedoel, er ging eene heftige woordenwisseling vooraf. Op dit gebied stonden zij elkander, en geen van beide partijen behaalde de overwinning. De handeling geschiedde in den tuin, terwijl ik voor het venster der eetkamer zwijgend, doch niet schreijend, stond toe te zien.
"Maar nu de katastrofe! Na afloop van den strijd kwam de gedienstige in mijne zitkamer de bedden doen, en onder een praatje maakte ik haar mijn kompliment dat zij wat kraaijen en schelden aanging hare meesteres niets toegegeven had, doch betuigde tevens mijn leedwezen dat zij dapperder scheen in het roeren harer tong dan van hare handen. Want de waardin, een gespierde virago en athletisch gebouwd vrouwspersoon, had de gewoonte hare knoken te doen nederkomen op het hoofd der arme maarte, veel kleiner dan zij. Hebt gij geen nagels, vroeg ik haar, dat gij dit geduldig verdraagt?
"Lagchend antwoordde zij dat het haar minder aan moed dan aan krachten haperde.--Denkt gij, vroeg ik, dat het in den oorlog bovenal op krachten aankomt? In iedere militaire ontmoeting is het plan het voornaamste. --Zij vroeg welk plan ik haar aan de hand kon doen.--De eerste maal dat zij weder de handen aan u slaat, zeide ik, moet gij onmiddellijk haar de muts van het hoofd rukken (want te Parijs hebben de vrouwen van zekeren leeftijd de zonderlinge hebbelijkheid zwarte mutsen te dragen) en haar dan in het haar vliegen.
"Ik dacht in het minst niet dat zij deze scherts ernstig opnemen zou; maar 's avonds, tegen etenstijd, kwam een der jonge mannen die met uw broeder en mij in ditzelfde kosthuis wonen, ademloos naar binnen loopen en riep: Vrienden, zoo gij een bloedige kloppartij wilt zien, komt dan spoedig!--Wij repten ons wat wij konden, en vonden onze hospita en haar meid slaags in den tuin. Niet zonder moeite scheidden wij haar. De stukken getuigden hoe moorddadig de strijd geweest was. Hier eene muts, daar een sluijer, de bodem bestrooid met vlokken haar; zoo meedogenloos waren zij elkander te lijf gegaan.
"Aan tafel verhaalde de waardin, ten zeerste verbolgen, hoe brutaal de maarte zich gedragen had.--Ik wilde haar teregt zetten, zeide zij (zij meende: ik wilde haar de kracht mijner vuisten doen gevoelen), toen zij in een oogwenk mij de muts van het hoofd rukte. (Het werd mij duidelijk dat ik niet te vergeefs gesproken had). En toen, ging zij voort, toen smeet de helleveeg mij de muts in het gelaat (dit punt was door mij niet aangeroerd), en toen, toen trok zij mij hier, en hier, en hier, de haren uit, ziet!
"Hemel en aarde nam zij tot getuige, nog nooit zulk een boosaardig klein ding in hare dienst gehad te hebben.
Wij vestigden hare aandacht op het menschelijk: 't Kan verkeeren, en op de wisselvalligheid der krijgskansen. Intusschen wenschte ik mijzelf geluk dat zij mij niet verdacht zijdelings in de zaak betrokken geweest te zijn, anders zou ik op mijne beurt ondervonden hebben dat zij eene tong tot hare dienst had."[27]
Ook bij Dante vindt men ergens zulk een tooneel geschilderd, en zelfs gaat Dante nog verder; hij deelt de eigen woorden der kijvenden mede.[28] Doch Erasmus heeft niet, zooals Dante op die plaats, een litterarisch bijoogmerk. Hij vischt alleen uit den weedom van zijn knechtsbestaan de vermakelijke anekdote en teekent, met hetzelfde nederlandsch schilderstalent als zijn toekomstige vriend Quinten Metsys het in die dagen de antwerpsche woekeraars doet, twee vechtende parijsche wijven.
* * * * *
De vrouwen hebben in het volgend leven van Erasmus zoo weinig plaats ingenomen, en hoewel de boeken hem nooit van de gezelligheid konden vervreemden, doet nogtans zijne bekende kamergeleerdheid dit op een afstand zoo natuurlijk schijnen, dat wij van zijne verpligtingen aan het zwakkere geslacht, de keeren dat die voor de geschiedenis zijner ontwikkeling in aanmerking komen, gaarne melding maken.
Eene nederlandsche vrouw uit het volk, zijne moeder, heeft met liefde over zijne kinderjaren gewaakt; eene nederlandsche poortersvrouw den jongen monnik hare vriendschap geschonken, en het eerst hem van zijne medekloosterlingen onderscheiden; eene nederlandsche edelvrouw het eerst in zijne toekomst geloofd, en hem ontvangen in haar huis.
Zij was weduwe en deugdzaam, evenals Bertha van Heyen, maar vele jaren jonger dan deze; eene vrouw
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 95
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.