Een twaalftal samenspraken | Page 5

Desiderius Erasmus
erger was. De voortreffelijke Froissart, die als dolend ridder van de pen eenigszins als een voorlooper van Erasmus beschouwd kan worden; Froissart, óók van afkomst een burgerjongen, óók opgeleid voor priester, óók als partikulier sekretaris zijne loopbaan aangevangen, heeft geen andere keus gehad dan òf zijn talent te begraven, òf een tafelschuimer te worden.[19] Er was voor zulke geboren auteurs, in onmin met de kloostercel, niet geschikt voor de routine van het openbaar onderwijs, in de middeneeuwsche zamenleving geen plaats. Al de dichters van dien tijd, wanneer zij alleen dichters zijn, zijn schooijers. Al de prozaschrijvers, wier eenig kapitaal in portefeuille hun proza is, lijden gebrek.
Door het vinden der boekdrukkunst is die wanverhouding allengs uitgesleten. Doch Erasmus was jong in een tijdperk van overgang, toen er reeds zeer vele boeken gedrukt werden, maar nog in lang niet genoeg om, behalve het dekken van de kosten der uitgaaf, ook in het levensonderhoud van den schrijver te voorzien. Onbemiddelde auteurs verbonden zich als korrektoren aan de drukkerijen en ontvingen daggelden. Van honorarium voor werken van eigen geest was geen spraak. Het gold zelfs niet voor eervol, geld aan te nemen van een uitgever.[20] De onbemiddelde zocht het vermogend patronaat van een man of eene vrouw van de wereld.
Froissart, die niet studeerde; die met geen ander doel dan het verzamelen van historische anekdoten uit den mond van tijdgenooten nu het eene dan het andere land bezocht; die met voorbeeldige vlijt er zich toe bepaalde zijne reeds voltooide verhalen om- en nogmaals om te werken,--had genoeg, heden aan de gunst eener henegouwsche prinses, koningin van Engeland geworden, morgen aan de edelmoedigheid van een half henegouwschen graaf van Blois. Hij kon zijn werk verrigten zoo maar zijn bed en zijn disch gespreid waren, en de beschermers niet onbescheiden veel offers van zijne vrijheid vergden.
Erasmus in geenen deele. Deze had voor zijne studi?n onophoudelijk nieuwe hulpmiddelen noodig; moest op verschillende plaatsen bibliotheken gaan raadplegen, of gaan spreken met geleerde mannen; kon er niet komen zonder het minimum eener eigen boekerij of het diminutief eener eigen studeerkamer.
Niet dat hij van het leven of van zijn vak zooveel eischte als vijftig jaren te voren den italiaanschen filoloog Filelfo in den schoot gevallen was. Op zijn achttiende jaar was Filelfo hoogleeraar in het grieksch te Padua geweest. Veneti? had hem het eereburgerschap aangeboden, en daarbij eene zending naar Konstantinopel, waar hij zijne grieksche studi?n naar hartelust kon uitbreiden. Een hertog van Milaan had hem overvloedig begiftigd; een paus door schitterende aanbiedingen hem naar Rome gelokt.[21]
Maar al vlamde Erasmus' eerzucht niet op zulke wijdluftige onderscheidingen; al zou de herinnering van Filelfo's beklagelijk uiteinde, het gerucht van Filelfo's ondragelijk humeur, hem eer waarschuwend afgeschrikt dan aangemoedigd hebben, hij kende zijne behoeften. Zijne wenschen waren: een mak, maar welgebouwd en welgezadeld paard voor hemzelf, om naar regts en links zich vrij te kunnen bewegen; nog een paard voor zijne boeken en schrijfbenoodigdheden; een derde paard voor een vlug en knap bediende, desnoods in staat uit naam zijns meesters eene litterarische boodschap te gaan verrigten; eindelijk een klein vast inkomen, genoeg om in het onderhoud van knaap en dieren ongestoord te kunnen voorzien, en onverdeeld zich aan zijne studien te kunnen wijden. Voor het overige niemands knecht, niemands afhankelijke huisgenoot, niemands loontrekkend dienaar.[22]
Gedurende den geheelen namiddag van zijn zeventigjarig leven is deze bescheiden overvloed Erasmus' deel geweest; en hij heeft zijne eenmaal verworven onafhankelijkheid verdedigd met de angstvallige zorg van iemand die bij ondervinding den bitteren bijsmaak van het brood der maatschappelijke ballingschap kende, en hoe zwaar het valt vreemde trappen te beklimmen. Eene nederlandsche Statenvergadering bood wel wat laat hem een eervol geschenk in geld aan; engelsche vrienden hielpen hem aan eene of meer prebenden; keizer Karel V benoemde hem tot staatsraad, met vrijheid zijn traktement (indien het betaald werd) te verteren op de plaats zijner keus.
Jaren lang heeft Erasmus op die wijze, eerst bij afwisseling, daarna voor goed, onbezorgd te Bazel kunnen leven; heeft naar welgevallen zich kunnen verplaatsen; te Freiburg zich een huis kunnen doen bouwen; paus Paulus III voor een kardinaalshoed kunnen bedanken; het zich niet behoeven aan te trekken, dat de inkomsten van een door dien kerkvoogd hem toegedacht deventersch prioraat hem ontgingen.
Hadden de krachten slechts toegereikt, zijn middelen zouden in het laatste levensjaar hem niet verboden hebben Besan?on als woonplaats te kiezen, en er den bazelschen hervormingsijver te gaan ontwijken. Uit zijne nalatenschap, die zevenduizend dukaten bedroeg, konden de algemeene armen te Bazel ruim bedacht worden, en goede vrienden tot een aandenken een of ander kostbaar voorwerp ontvangen.[23]
Heeft Shakespeare het zaliger gevonden een huis en een inboedel te kunnen koopen? Of was Erasmus gelukkiger iets te kunnen nalaten? Een testament te kunnen dikteren aan een notaris?[24]
Wie zich eene voorstelling wenscht te vormen van hetgeen, toen het zonnetje van den betrekkelijken voorspoed nog door moest breken, Erasmus in
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 95
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.