maken.
Eene nederlandsche vrouw uit het volk, zijne moeder, heeft met liefde
over zijne kinderjaren gewaakt; eene nederlandsche poortersvrouw den
jongen monnik hare vriendschap geschonken, en het eerst hem van
zijne medekloosterlingen onderscheiden; eene nederlandsche
edelvrouw het eerst in zijne toekomst geloofd, en hem ontvangen in
haar huis.
Zij was weduwe en deugdzaam, evenals Bertha van Heyen, maar vele
jaren jonger dan deze; eene vrouw van de groote wereld, min of meer
patrones van wetenschappen en letteren; doordrongen van het besef dat
zij hare kinderen, en in de eerste plaats haar eenigen zoon, eene
waardige opvoeding schuldig was. Had het van haar afgehangen,
Erasmus' kansen op lotsverbetering in de moeijelijke jaren van zijn
zwerven tusschen Engeland en Frankrijk zouden niet enkel kansen
gebleven, het uitzigt zou eene werkelijkheid geworden zijn.
Door haar huwelijk met een afstammeling uit het Huis van Bourgondië,
zoon eens halven broeders van Karel den Stoute, was Anna van
Borssele eene prinses van den bloede, vermaagschapt, toen Erasmus
haar leerde kennen, aan den spaanschen troonopvolger Filips den
Schoone (1478-1506). Haar moeder was eene Bourbon; haar vader, met
of na den abt van Middelburg, eerste edele van Zeeland; zijzelve, als
eenig kind, de erfgenaam van al haar vaders inkomsten en bezittingen
als heer van Vlissingen, van Veere, van Cortgene, en verdere plaatsen
op de zeeuwsche eilanden. Hare beeldtenis, in half middeneeuwsch-,
half renaissance-gewaad, vult nog heden eene der zeven nissen van het
fraaije veersche raadhuis, voltooid of aangevangen door haar kleinzoon,
Maximiliaan van Bourgondië.[29]
De geduchte aderlatingen aan welke Karel de Stoute, Maximiliaan van
Oostenrijk, Filips van Spanje, als graven van Holland en Zeeland
gewoon waren hunne zeeuwsche en hollandsche edelen te onderwerpen;
heffingen in geld, in schepen, in troepen, belastingen in den vorm van
kostbare opdragten of gezantschappen; schijnen ten laatste zelfs een
zoo aanzienlijk fortuin als dat van Anna's vader, Wolferd VI van
Borssele, uitgeput te hebben. De schitterende erfdochter aanvaardde
eene met schulden bezwaarde nalatenschap.[30]
Misschien had een tweede huwelijk, met een man van een groot
vermogen, al ware het van minder rang of meer leeftijd, alles weder in
het gelijk kunnen brengen. Doch de dertigjarige weduwe, die in haar
eersten echt niet op rozen gesluimerd had, wilde daar niet van hooren.
Juist in den tijd harer kennismaking met Erasmus, slechts vier of vijf
jaren haar oudere, had zij hare zinnen op een jonkman van
buitengewone schoonheid maar van middelmatige geboorte en weinig
inkomsten gezet, zekeren heer Lodewijk van Montfoort, berooid
Adonis. Het pleit voor hare volharding dat zij ten slotte den man harer
keus, dien zij binnen weinige jaren verliezen zou, als heer van Veere
heeft weten te doen huldigen; doch het huwlijk mishaagde de
bloedverwanten van bourgondische zijde zeer. Processen en
inbeslagnemingen waren het gevolg. De schijnbare millionaire was
inderdaad betrekkelijk arm.[31]
Had Erasmus dit alles van het begin af geweten, hij zou, toen een zijner
zeeuwsche of noordbrabantsche vrienden gouverneur van prinses
Anna's zoontje geworden was en in brieven naar Parijs hem een- en
andermaal den lof der moeder en van den knaap gezongen had, zich
niet verblijd hebben met eene doode musch. Deze hersenschim was de
laatste groote teleurstelling zijner jeugd.
Sedert hij gehoor gegeven had aan de uitnoodiging der prinses, haar op
het kasteel Cortgene een bezoek te komen brengen; hij aan haar
voorgesteld was; hij van haar beminlijk karakter, hare degelijkheid,
haar smaak voor de fraaije letteren, den gunstigsten indruk ontvangen
had en verblind was door den schijn van grootheid harer levenswijze,
verbeeldde hij zich dat zij slechts één woord behoefde te spreken om
hem tot het ondernemen der vurig begeerde Italiaansche reis in staat te
stellen. Hare gulle ontvangst; hare beloften in den eersten tijd,--toen zij
zelve nog niet wist hoe vijandig de betrekkingen van haar eersten man
haar gezind waren, en hoe afhankelijk hare nieuwe huwlijksplannen
háár maken zouden,--versterkten hem in dien waan. De herinnering der
goede dagen, op Cortgene doorgebragt, liet hem niet weder los. Eene
vorstin van dien rang, gebiedster over eene halve provincie, nicht van
den souverein, levend op zulk een voet, scheen hem toe zich in goud te
baden. Niemand moest het gemakkelijker vallen, niemand aangenamer
zijn dan haar, een armen augustijner-monnik met een aanleg als den
zijnen en nog zonder betrekking, in de gelegenheid te stellen zijne
studiën te gaan voltooijen. Was het niet eervol voor eene nederlandsche
edelvrouw de erkende beschermster te heeten van een geleerde, die zich
voorbestemd grondlegger der noord-europeesche renaissance gevoelde?
Een half dozijn brieven, onder den verschen indruk der even snel
verijdelde als opgewekte verwachting uit Nederland en uit Parijs
geschreven, doen ons van dit jongste maatschappelijk stormpje in
Erasmus' binnenste met belangstelling getuigen zijn. Twee of drie zijn
gerigt aan den zeeuwschen gouverneur van den kleinen Adolf van
Bourgondië, Jacobus Battus, vriend van Erasmus' jongelingsjaren, man
van niet gewone bekwaamheden, door den dood weggenomen eer hij
zijne volle
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.