Een klein heldendicht | Page 9

Herman Gorter
onwetendheid vernietigd.?Laten wij leeren, onderrichten w' ons.?O laat ons leeren,?zoeken wij door kennis den weg tot eenheid."
Stil stond de man, die man die zelf daarbij?was, en die met die oogen alles zag.?Het was geluidloos rondom, 't stil rumoer?der harten alleen ging door. Na een stilte?sprak hij: "Wij zijn na dien sterker geworden.?Ook in ons land zijn wij den taaien strijd?begonnen tegen de bourgeoisie, en?tegen d' onwetendheid der arbeiders.?Lang is de weg,?aan 't einde is de bloemige zegedag,?als 't socialisme als een tuin ontluikt.?Maar aan 't begin staat ons land, eene bloem,?de Commune, 't Parijs der Arbeiders.?Eeuwig de roemvolle vooruitbode,?de bloedige, der nieuwe maatschappij.--
Het schoone komt niet zonder dood.
Haar Martlaars?worden bewaard in 't hart der arbeiders.?Haar verdelgers staan nu reeds aan den schandpaal,?van welken hen geen gebed hunner papen?verlossen kan.?Het Parijs der arbeiders?zij u een les vàn 't kwade, naar het goede.--?Een ander maal zal ik u meer verhalen,?laat ons nu gaan, het is morgen vroeg dag."
Hij had gesproken, en zette zich neer?naast zijn vriend, en de jonge Hollanders waren?vol zwijgen uit eerbied voor het verleden,?en voor de mannen die 't verleden maakten.?En langzaam gingen zij daarna uiteen,?zooals schepen die uit een haven gaan,?maar niet alle gelijk, maar een voor een,?of bij twee?n en drie?n. Aldus gingen?zij weg naar hun huizen, en Willem ging?alleen naar zijn huis, het hoofd vol gedachten.
[Illustratie: "Muurschildering-R.R. Holst"]
VI.
De aarde ontspant zich, en uit de baring?rijzen fijne nieuwe gestalte omhoog.
Maria ging door 't licht met fijnen voet,?zooals een hert slaande den fijnen hoef.?Zij ging naar buiten om aan zich te denken,?daar in de bosschen in den koelen schemer.
Zij was een weefster, hare kameraden?hadden haar pas geleerd den klassestrijd.?Zij wilde er goed over gaan denken, buiten.
Zij holde door het gouden bruine licht,?zooals een schip dat, nieuw, zijn vlosjes hout,?zijn ijzersplintertjes, zijn vlokjes verf?verliest als het snel doorschiet door de zee.?Zooals een paard dat in de weide komt,?en 't verliest zacht 't donkerbruin winterhaar,?doordat het strookt door de fijne landlucht.?Zoo holde zij door 't groene dagelicht.?Tintlend was 't of nu hier dan daar op d' huid?een plekje nieuw ontplook. Was dat de lucht?die 't deed, de wind? of kwam het uit haar zelf??Was het haar ziel--was het haar nieuwe ziel??Zooals een meisje in wie de bronnen?opengaan, zoo was 't haar over het lijf.
En zacht bereikte ze de donkre schaduw?van 't oude bosch, donkre eiken, groenzwarte elzen,?en daar, in de waterig natte schaduw,?zette ze zich op eene rott'ge bank,?en begon over haar leven te denken.
Voorbij was het, zooals stille fontein.?Voorbij haar leven, zachte kinderleven,?voorbij de droom, bij moeder zacht geleefd.
Voorbij was het zooals zachte fontein.?Nu zat zij hier, de stille hand hing naast?haar heen, de witte boezelaar?kreukelde en haar hoofd hing stil voorover.--?Hoe zou het zijn als alles nieuw, nieuw werd??Zij vroeg 't den grond, den vetten natten grond--zij?keek voor zich uit naar de roode huizen,?zij vroeg 't den hemel, grijzig wit en warm.?Zou ze kunnen? zou ze met al de mannen?kunnen uitgaan en strijden en nieuw worden??Over haar huid viel neer een doffe matheid,?zooals over een jongen valt die man?wordt. 't Is geen zwakheid, het is nieuwheid maar.?En zij liet slap de beide armen hangen?naast haar witte gestrekte boezelaar,?en strekte de beenen en lag te denken.?Zooals een schip dat ergens in de zee?geschommeld wordt door het loodgrijze water.?Het is een wrak, er is geen levend mensch?meer op. Het heeft geen roer, geen mast, geen zeil,?'t is maar een klomp hout. En de golven doen?wat zij willen, en doen of 't schip er niet is.?Zoo speelden met haar de groote gedachten,?die evenals de wind nu door de menschen?gaan en hen doen doen en hen doen denken.?De zachte vrouw lag met haar zwarte haren?daar neder, door het denken overmeesterd.?Zal ik gaan, zal ik den strijd mee beginnen?
Zooals voorjaars, als er in alle sprieten?'t leven begint over de verre velden?en op de torens en op de kapen?waar 't gele helm hangt bij de warme zee--?begon 't in haar te lachen, helderheid?spreidde zich door haar henen uit haar beenen.?'t Was of helderheid door haar heen ging lachen--?en zij verrees en keek over zich henen.
't was of haar kleeren hel waren: 'n wasch.?"Dit ben ik, dacht zij, dit ben ik, ik kan?veel zijn, ik hoef niet altijd zoo te zijn?zooals ik was.--Ik kan ook anders worden.?Ik kan heel anders worden, heel, heel anders.?Ik kan nieuw worden."
Zoo lag ze lang heel stil neder te denken.?Gedachten vlogen door haar hoofd van: Anders.?En telkens prevelde ze stil: O, anders.?En lachend zag ze zich gaan groot en schoon.
Zich zag ze, en ze ging heel vroolijk door?het zwarte pad dat door het natte bosch was.
En toen ze buiten was over den rand?van 't bosch en in de wijdte keek, daar stonden?in zand van duinen weinig boomen ver.?Toen had ze een visioen: Ze zag door de boomen?zeer duidlijk menschen gaan: talrijke vrouwen?en mannen op een langen wijden weg.?Ze dacht niet
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 17
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.