Drie Vertellingen | Page 6

Gustave Flaubert
Zijn wezen voor te stellen; want niet alleen was Hij een vogel, maar ook een vuur, en soms de voorbijgaande wind. Misschien is het Zijn licht dat 's nachts dwaalt langs de oevers der moerassen, Zijn adem die de wolken voortdrijft, Zijn stem die de klokken welluidend maakt, en ze bleef in aanbidding, genietend van de koelte der muren en de stilte der kerk.
Van de leerstellingen begreep ze niets, deed er zelfs geen moeite toe te begrijpen. De pastoor sprak, de kinderen zeiden hun les op. Zij viel ten laatste in slaap, en werd eensklaps wakker, als, bij het uitgaan der leering, de klompen over de vloersteenen klapperden.
Zoo, door almaar toe te luisteren, leerde ze den catechismus, dien ze niet kende, omdat in haar jeugd haar godsdienstige opvoeding verwaarloosd was, en van toen-af deed ze Virginie in alle vrome gewoonten na, vastte als zij, biechtte wanneer zij biechtte. Op Sacramentsdag maakten ze samen een rustaltaartje.
De eerste communie gaf haar van te voren veel zorg. Ze maakte zich druk over de schoentjes, den rozenkrans, het kerkboek, over de handschoenen. Met wat een ontroering hielp ze de moeder het kind kleeden!
Heel de mis door voelde ze een beklemming van angst. Aan de ééne zijde benam mijnheer Bourais haar het gezicht op het altaar, maar recht tegenover haar scheen de groep der bruidjes, die witte kransen droegen op de neergeslagen sluiers, een sneeuwveld te vormen; en ze herkende van ver haar kleine lieveling aan haar fijner halsje en haar ingetogen houding. De bel klonk. De hoofden bogen; het werd stil. Bij 't galmen van het orgel zetten de koorzangers en het volk het Agnus Dei in; toen begonnen de jongens in rijen naar de communiebank te gaan, en na hen stonden de meisjes op. Met langzame schreden, de handen gevouwen, gingen ze naar het altaar, dat in licht baadde, knielden op de eerste trede, ontvingen een voor een de hostie, en keerden in dezelfde volgorde naar haar bidbank terug. Toen het Virginie's beurt was, boog Félicité zich voorover om haar te kunnen zien; en door de verbeeldingskracht die echte liefde ons geeft, waande ze zelf dat kind te zijn, het gelaat van het kind werd het hare, dat communiekleedje droeg zij, het hart van het kind klopte haar in den boezem, en toen het kind den mond moest openen, look zij de oogen en was een bezwijming nabij.
Den volgenden morgen vroeg meldde ze zich in de sacristie aan, opdat mijnheer pastoor haar de communie zou uitreiken. Godvruchtig ontving ze die, maar niet met dezelfde zielsvervoering.
Mevrouw Aubain wilde van haar dochter een echte dame maken, en daar Guyot haar noch Engelsch, noch muziek kon leeren, besloot ze haar op kostschool te doen bij de Ursulinen van Honfleur.
Het kind had er niets op tegen.
Félicité zuchtte over mevrouws ongevoelig hart.
Maar ze bedacht, dat haar meesteres misschien gelijk kon hebben. Die dingen gingen haar verstand te boven.
Eindelijk reed er op zekeren dag een oud tentwagentje voor, en er stapte een kloosterzuster uit, die de jongejuffrouw kwam halen. Félicité zette het reisgoed op de imperiaal, drukte den koetsier op het hart goed voor alles te zorgen, en borg zes potten gelei onder de rijtuigbank, ook een dozijn peren en een tuiltje viooltjes.
Een diepe snik benam Virginie op 't laatste oogenblik den adem; ze omhelsde haar moeder, die haar op 't voorhoofd kuste, telkens zeggend:--"Komaan, moed houden, moed houden!" De tree werd opgeslagen, het rijtuig reed weg.
Toen kreeg mevrouw Aubain een flauwte, en 's avonds kwamen al haar vrinden, de Lormeau's, mevrouw Lechaptois, de dames Rochefeuille, mijnheer de Houppeville en Bourais, om haar te troosten.
In 't begin viel haar 't gemis van haar dochtertje heel smartelijk. Doch driemaal per week kreeg ze een brief, de andere dagen schreef zij zelf; ze wandelde in den tuin, las wat, en vulde zoo de leege uren.
Iederen morgen ging Félicité oudergewoonte Virginie's kamer binnen, en staarde er naar de muren. Het verdroot haar, dat ze het kind niet meer de haren kon kammen, haar niet meer de schoenen kon dichtrijgen, haar niet meer warm kon toestoppen 's avonds, dat ze niet meer voortdurend haar lief gezichtje kon zien, dat ze niet meer met het kind aan een hand kon uitgaan. Daar ze van dit alles niets meer te doen had, trachtte ze zich op kantwerken toe te leggen. Haar grove vingers braken de draden; ze had oor naar niets, sliep niet meer, en was, zooals ze 't noemde "ondermijnd".
"Om haar zinnen wat te verzetten", vroeg ze, of haar neef Victor nu en dan eens op bezoek mocht komen.
Sinds kwam hij Zondags na de mis, met rozen op de wangen, de borst bloot, en om hem heen de geur nog der velden waardoor zijn weg hem geleid had. Dadelijk zette ze een bord voor hem bij. Als ze dan samen ontbeten, zaten ze tegenover
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 43
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.