Drie Vertellingen | Page 3

Gustave Flaubert
en mevrouw Aubain zei haar, hen niet elk oogenblik te zoenen, hetgeen haar diep bedroefde. Toch voelde ze zich gelukkig. De vrindelijkheid der omgeving had haar alle verdriet doen vergeten.
Alle donderdagen trouw kwamen kennissen een partij bostonneeren. Félicité maakte tevoren de kaarten en de stoven in orde. Klokke-acht kwamen ze, en op slag van elf gingen ze heen.
Iederen maandagmorgen stalde de uitdrager, die in de steeg woonde, langs den grond zijn oud-roest uit. Dan kwam de stad vol gegons van stemmen, vermengd met paarden-gehinnik, schapengeblaat, varkensgeknor en het geratel der boerenwagentjes over de straat.
Tegen twaalf uur als de marktdrukte in vollen gang was, zag men een ouden boer op den drempel verschijnen, een langen man met een krommen neus, de pet achterover, Robelin de pachter van Geffosses.
Kort daarna was er Liébard, de pachter van Toucques, klein, blozig, zwaarlijvig, die een grijs vest droeg en slobkousen van sporen voorzien.
Beiden kwamen ze hun eigenares kippen of kaas te koop aanbieden. Félicité was hun altijd weer te slim af, maar vol achting voor haar gingen ze heen.
Op ongeregelde tijden ontving mevrouw Aubain bezoek van den markies de Gremanville, een harer ooms, berooid door zijn liederlijk leven, en die te Falaise op het laatste lapje van zijn grond woonde. Altijd kwam hij op het uur van het tweede ontbijt, vergezeld van een afschuwlijken poedel, die met zijn pooten alle meubels vuil maakte.
Hoewel hij zijn pogingen een heer te schijnen zóó ver doordreef, dat hij bij ieder: "wijlen mijn vader", den hoed lichtte, toch was de slechte gewoonte hem te machtig, telkens vulde hij zijn glas, telkens liet hij gewaagde aardigheden los.
Félicité zette hem met een zoet lijntje het huis uit: "U hebt genoeg voor vandaag, mijnheer de Gremanville! Tot later!" En ze sloot de deur achter hem.
Met genoegen opende ze die voor mijnheer Bourais, oud-procureur. Zijn witte das en zijn kaal hoofd, de jabot van zijn overhemd, zijn wijde bruine pandjas, de armronding waarmee hij zijn snuifje nam, geheel zijn persoon maakte een verwarrenden indruk op haar, zooals de aanblik van buitengewone mannen dit doet.
Daar hij de eigendommen van "mevrouw" beheerde, sloot hij zich urenlang met haar op in het kabinet van "mijnheer", was altijd bang voor opspraak, had een grenzenloozen eerbied voor de rechterlijke macht, en liet er zich op voorstaan Latijn te kennen.
Om de kinderen spelend te doen leeren, gaf hij hun een serie aardrijkskundige prenten ten geschenke.
Ze stelden verschillende tafereelen van het wereldrond voor, menscheneters met veeren gekroond, een aap die een juffrouw ontvoerde, Bedou?nen in de woestijn, een walvisch dien men harpoeneerde, enz.
Paul gaf aan Félicité den uitleg van die platen. Dit was al geletterde opvoeding, die ze kreeg.
Die der kinderen was aan Guyot toevertrouwd, een armen drommel, klerk op het stadhuis, befaamd om zijn mooie hand van schrijven, en die zijn pennemes aanzette op z'n laars.
Wanneer het helder weer was, begaf men zich reeds vroegtijdig naar de hoeve van Geffosses.
Het erf helt af, het woonhuis staat in 't midden, en de zee is zichtbaar in de verte als een grijze vlek.
Félicité haalde plakken koud vleesch uit haar karbies, en er werd ontbeten in een vertrek aansluitend aan de melkerij. Dit was het laatste overschot van een nu verdwenen zomerverblijf. Het in flarden gescheurd behang trilde in den tocht. Mevrouw Aubain boog het hoofd, overstelpt door herinneringen; de kinderen durfden niet meer te praten. "Ga toch spelen", zei ze; ze maakten dat ze wegkwamen.
Paul klom op den hooizolder, ging vogels vangen, keilde steenen over den poel, of sloeg met een stok op de groote vaten, die hol opklonken als trommen.
Virginie voerde de konijnen, vloog vooruit om korenbloemen te plukken, en om haar rappe beenen wipten de geborduurde strooken van haar broekje.
Op een herfstavond keerden ze gevieren door de weilanden huiswaarts.
De wassende maan verlichtte een stuk van den hemel, en een nevelstreep dreef als een sluier over de bochten van de Toucques. Runderen, die midden in het gras lagen uitgestrekt, zagen kalm die vier menschen voorbijgaan. In de derde wei hieven er eenige zich op, die kwamen in een halven kring hun den weg versperren.--"Wees maar niet bang!" zei Félicité, en met klagend geprevel streelde ze het dier, dat dichtstbij stond, over den rug; het draaide zich half om, de andere deden dit na.
Maar den volgenden beemd doortrekkend, hoorden ze een ontzettend gebrul opgaan. Het was een stier, door den nevel onzichtbaar. Hij kwam de twee vrouwen al nader. Mevrouw Aubain wilde hard wegloopen. "Neen! neen! niet zoo vlug!" Toch versnelden ze den pas, en ze hoorden achter zich een steeds duidelijker ademgesnuif. De hoeven sloegen als hamers over het weigras; daar had hij 't, zoowaar, ook nog op een draf gezet!
Félicité keerde zich om, en met beide handen rukte ze aardkluiten los, die ze hem in de oogen gooide. Hij dook den snuit, schudde de horens, rillend van woede onder
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 43
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.