op om te bemachtigen wat zij toch niet kunnen bereiken, zoo heerscht er een volte en overvolte in het werk, en ze kan toch niet de leegte en de magerheid der heele gestaltenis bedekken. Maar er is gang in de holle grootsche uiting van den theologischen student. Hij heeft een ideaal, en hij verpandt er zijn leven aan. Het "hemel-en-aarde"-gedicht stelt een datum voor in de geschiedenis, en een opening en een toegang tot nieuwe geschiedenis.
* * * * *
Wergeland was de zoon van een der mannen aan wie het land de constitutie van het jaar 1814 was verschuldigd; hij leefde eenige jaren in het stadje Eidsvold, waarna de grondwet werd genoemd. Men mag hem een kind der revolutie noemen[16]. Maar hij staat een eind daarvan af. Wat hem kenmerkt en wat het gedicht over het Menschenlot merkwaardig maakt is het gevoel van een scheiding, van een soort breuk in de vermogens van den mensch. De dichter liet zich niet dragen door den stroom, het was voor hem geen uitstorting en geestdriftvolle overgaaf zooals 't aan den dageraad der eeuw was voor de eerste jongeren van de groote beweging; neen, hij zag het vooruit- en opwaartsdringende hoogere leven aan voor een element van strijd in de menschenziel, tegen den rustigen, harmonieuzen, natuurlijken ontwikkelingsgang in. Die strijd is hard en scherp, maar hij moet leiden tot een overwinning. Aldus zegt het den dichter zijn na?ef vertrouwende kinderlijke aard. Want is hij een bittere kamper, hij heeft tegelijk behoefte aan liefde, aan vertrouwen, aan harmonie. Hij is onverbeterlijk een optimist.
Zoo heeft Wergeland in zijn dramatisch-episch wereldgedicht het type van het echte Noorsche karakter aangegeven, al kon hij 't nog niet voluit teekenen: dat karakter opgebouwd uit sluwheid en weekheid, uit liefde en onbuigzamen trots van persoonlijkheid. Men zou in het werk van Oehlenschl?ger misschien de beide bestanddeelen kunnen terugvinden, ik heb het al gezegd, maar Wergeland geeft eerst de echt Noorsche overzetting. Voor hem, voor den Noorschen dichter, wordt de menschheid geleid en bezield door den genius van mokkende, wrokkende onrust, die eigenzinnig overmoedig buiten zichzelf uit wil, en door den genius van de overgaaf der liefde die, buigend voor de eigenwilligheid, haar opvoert tot vrede en verlossing. De menschheid zoekt naar harmonie; zij zal haar vinden, dit is Wergelands denkbeeld. Op een hooger peil geland, treedt de mensch den Paradijsstaat weer binnen.
Wergeland geloofde in zijn volk. Laat hem in zijn po?em met luchtbeelden schermen, achter de woorden en over elkaar tuimelende symbolen klopte wel degelijk het hart van een man. Hij had de zienersgaaf, en den moed in een dorren tijd om te zijn: een volksman. Daarom kwam hij voor den dag uit zijn po?zie, en hij trok de conclusies van zijn "hemel-en-aard"- gedicht op den vasten grond der aarde, op Noorwegens bodem. Het in hart en ziel onverdorven menschenslag, dat de grondstof moest wezen voor het rijk der toekomst, vond de dichter terug in zijn vaderland. Het was de boerenbevolking waarop hij zijn verwachting grondde. Wanneer zij zich bewust werd van haar waarde en haar geest vrijmaakte van de al te beperkende banden, dan zou Noorwegen herleven. Hij zag in hen de "zonen der natuur", met den aanleg en de voorbestemming om den idealen staat tot een werkelijkheid te maken, een rechtop uit de eigen volkskracht gegroeiden staat.
* * * * *
Er is een intieme tegenspraak in Wergelands opvatting. Ongetwijfeld. Het denkbeeld van den harden strijd- en twijfeldrang in de menschenborst, verdraagt zich niet goed met het natuurlijk ontvouwen van het nationaal karakter. Maar dat contrast--daarin bestond juist zijn individuele leven. Met die twee polen van zijn gevoel, verlangen naar kamp en naar harmonie, raakte zijn bijzonder leven den omvang van het algemeene leven, en die levensgevoeligheid, dat levensgevoel stelde hem in staat om het Noorsch karakter uit zijn dofheid en verdooving te redden en te bevrijden[17]. Wergeland opent de periode der "Noorschheid" voor het Noorsche volk.
* * * * *
Een heelen afstand moet men doorloopen om van Oehlenschl?ger tot Wergeland te komen. De een gebruikt zijn scheppende verbeelding om verbeelding te scheppen: hij woont in een tooverland, zijn "Zoon der Natuur" is een onbevangen dichter--de ander staat nabij de werkelijkheid, zijn verbeelding wil een volk wekken en vormen: zijn "Zoon der Natuur" is een boer.
* * * * *
Bj?rnsterne Bj?rnson, toen hij de inwijdingsrede uitsprak bij de onthulling van Wergelands standbeeld op den nationalen feestdag van 17 Mei (1881), vertelde van den dichter hoe hij een tijd lang gewoon was geweest om op wandeltochten zijn zakken vol te hebben met boomzaden; nu en dan onder weg, deed hij een greep en strooide daarvan uit; bij zijn vrienden drong hij er op aan hetzelfde te doen. "Want niemand kan weten, wat daaruit groeien zal."
Het is de weg van een dichter door het leven, maar ook het leven van een man,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.