binnen te komen in de alasjoeks, en het viel niet moeilijk, uit een en ander op te maken, dat men iets tegen ons in den zin had. Ik barricadeerde dus mijn tent en bleef wakker, wat niet al te moeilijk was, aangezien ik gekweld werd door hevige kiespijn. Tegen middernacht kwamen de Turkomannen op onze tent af, kruipend en met geladen geweren. Toen ze op vijfhonderd meters afstands waren, ging Joessoef zeer beleefd naar hun gezondheid informeeren. Waarop zij, zonder een woord te zeggen, verdwenen. Wij belaadden onze muildieren vóór zonsopgang, en Joessoef, die al dien tijd zich kranig en dapper hield, sprak de dieven in partibus, die bij ons gebleven waren, krachtig toe en verweet hun de schending van de wetten der gastvrijheid, hen dreigend met allerlei verschrikkelijke straffen. Ten slotte verdwenen zij ook en lieten ons met rust. Denzelfden dag waren wij bijna overvallen door onze gidsen van den vorigen dag, die ons op den anderen oever van de Atrek volgden. Maar zij trokken zich terug, waarschijnlijk overtuigd, dat de Sahib machtige beschermers hebben moest, en dat hij anders zich ook nooit in deze streken zou hebben gewaagd.
Te Aksjanim, beneden een kloof, waar de Atrek door vloeit, kwam ik op het grondgebied van de Goklan-Turkomannen. Dit was de eerste plek, waar mij een vriendelijke ontvangst bereid werd. Mijn gastheer, Mustapha Koeli, was in 1874 verbonden geweest aan de zending van den Honorable G. Napier naar de Gurgan.
Wij passeerden daarna langs een zeer sterke helling den doorgang, die bekend is onder den naam Hanaki-pas; de top is 1020 M. hoog. Van daar deed het dal, dat wij juist waren doorgegaan, zich voor als een reli?fkaart; op den achtergrond verhief zich de Sonar Dagh. Overal om ons heen waren sneeuwvelden, en de wolken dreigden met nieuwen voorraad. Dus haastten wij ons, en toch was het maar even vóór zonsondergang, dat wij het fort Amend, waarvan niet veel meer dan een puinhoop over is, bereikten. Er waren enkele tenten der Toktimasj omheen gegroepeerd.
Den volgenden dag ging het met moeite door het dal der Insja, om daarna weer over een pas te trekken en den daarop volgenden dag bereikten wij in een bebouwde streek en op den weg van Astrabad naar Boesjnoert het dorp Semalgan, waarschijnlijk Samangan van sjah Nameh, een der talrijke dorpen, die aan de Koerden behooren. Onnoodig te zeggen, dat ik blij was, het land der Turkomannen achter mij te hebben, maar ook dat het mij aangenaam was, een blik te hebben mogen werpen op hun gewoonten en hun denkbeelden, wat mij nooit zou zijn gelukt, als ik met een uitgebreid escorte had gereisd.
De Koerden ontvingen mij vriendelijk. Zij hadden nog veel herinneringen bewaard van kolonel Napier. Maar ik werd er een weinig verlegen mee, dat ik na hem dit bezoek aflegde; hij had edelmoedig geschenken uitgedeeld en ik trok door met ledige handen.
Over den Halinurpas gaand, die door een hooge bergketen een weg opent, kwamen wij eindelijk in het stadje Boesjnoert. Ik werd er zeer vriendelijk door den gouverneur ontvangen, die mij geluk wenschte met het ongedeerd volbrengen van zulk een gevaarlijke reis. En inderdaad, nu eerst begon ik mij rekenschap te geven van de gevaren, die ik had geloopen. Kolonel Yate, die een jaar later met zeventig man door deze streek trok en een gewapend geleide bij zich had, noemt haar "het meest woeste en onafhankelijke gedeelte van het gebied der Turkomannen, waar de Perzen geen voet durven zetten."
De provincie Khorassan, die wij nu pas hadden betreden, ligt in den noord-oosthoek van Perzi?; de naam beteekent Land der Zon. Zij besloeg vroeger een verbazende uitgestrektheid; ze strekte zich van de Kaspische Zee tot Samarkand uit en zuidelijk tot de grenzen van Sind. Tegenwoordig reikt zij van den transkaspischen spoorweg in het Noorden tot Se?stan in het Zuiden en van Afghanistan in het Oosten tot Astrabad in het Westen. De oppervlakte is door lord Curzon geschat op 375,000 tot 435,000 vierkante kilometers.
Op den avond van mijn aankomst legde ik een bezoek af bij den Saham-u-dola, een hoofd, dat hoog in aanzien stond. Ik zei hem eerst niet, dat ik een officier was, die voor mijn genoegen reisde; maar toen ik bemerkte, dat hij in mij een deelgenoot zag van de een of andere bijzondere zending, vertelde ik hem de waarheid. Hij geloofde mij niet, natuurlijk. Een Oosterling reist nooit anders, dan om geld te verdienen of als pelgrim.
Boesjnoert is een stadje van misschien tien duizend inwoners. Er is maar één lange straat; de plaats is door een telegraaflijn met Mesjed verbonden, en er gaat wekelijks een post tusschen beide steden. De straat is vol winkels, waar men russische samovars en manchestersch katoen ziet. Ik kocht er drie turkmeensche tapijten voor ongeveer zeven pond. Een goed gesternte had mij bij den koop geleid, want ze waren in Engeland vier-
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.