Door Oost-Perza | Page 9

Percy Molesworth Sykes
en gerst rijpen in den winter en worden geoogst in het
begin der lente. In sommige streken, in Djiruft bij voorbeeld, vormen
mooie plateaux, die tot 2700 M. hoog worden, het zuidelijkste gedeelte
van het perzische bergstelsel, waarin de bergketenen zoo ongeveer in
noordwestelijke richting loopen. In het Zuiden van Kirman treft men
toppen aan, die bijna tot 5000 M. reiken. In het Noorden en Oosten der
provincie vermindert de hoogte geleidelijk, maar de bergen dicht bij de
hoofdstad zijn hoog, om echter al spoedig voor de lage, eenzame vlakte
van de Loetwoestijn plaats te maken.
De beste beschrijving, die men van de geheele provincie kan geven, is,
dat zij voor een deel zuiver woestijnachtig is en voor een ander deel
verscheiden oasen vertoont. Zoo breidt zich de woestijn wel ten westen,
ten zuiden en ten oosten van Kirman uit, maar op een afstand van
eenige mijlen vindt men kleine dorpen en hier en daar grootere
nederzettingen, in stand gehouden door bronnen, die in 't bergland
opborrelen en welker water door kanats naar de vlakte wordt geleid.
In sommige gevallen kan de eerste bron zich wel op 120 M. diepte
bevinden, en nieuwe putten moeten dan gegraven worden op kleine
onderlinge afstanden. Het is onmogelijk, de geduldige vlijt der boeren
niet te bewonderen, die erin slagen hun bestaan te verzekeren met zoo
groote inspanning. Dikwijls kan een hevige regen of een zandhoos de
kanalen verstoppen.
Natuurlijk zijn de rivieren van geen beteekenis. Alleen de Halil Roed
verdient te worden genoemd. Zij ontspringt ten zuiden van de groote
keten, die ik noemde, loopt door het district Djiruft en stort zich in de
Bampoer. Er is tot heden geen poging gedaan, om het water voor
besproeiïng te gebruiken.
Ook heeft men geen voordeel weten te trekken van den regenval. Daar
die te Teheran ongeveer 25 cM. bedraagt, mag men voor Kirman een
gemiddelde hoeveelheid van 17 cM. aannemen of iets minder. Maar er
zijn op dat punt groote verschillen tusschen de districten. Dat van
Djiruft is het meest begunstigd.

Op de hooge plateaux wordt het begin van 't voorjaar bedorven door
aanhoudende hevige winden en stormen, die uit het zuidwesten
geweldige massa's stof aanvoeren. De onweersbuien zijn in goede jaren
talrijk. Te Kirman zijn de dagen in het midden van den zomer warm,
maar de nachten zijn aangenaam, en er is in den namiddag meestal wat
wind. De hitte is voorbij tegen het einde van September. Na de
herfstnachtevening is er meestal eenige dagen lang mist en nevel. Dat
zal wel de mist zijn, waarvan Marco Polo zegt: "En gij moet weten, dat
als de Caraona's een strooptocht willen doen, zij sommige
tooverspreuken bezitten, waardoor ze duisternis kunnen brengen over
het aangezicht van den dag, zóó dat ge nauwelijks uw buurman, die
naast u rijdt kunt herkennen, en zij kunnen die verduistering tot zeven
dagen doen duren."
Op deze uitzondering na is de herfst verrukkelijk, ofschoon de Perzen
de temperatuur te laag vinden en er koorts van krijgen. Dat laat zich
verklaren, daar zij teveel vruchten eten. In den winter vriest het sterk en
meestal is de lucht volkomen helder. Gewoonlijk valt er eenige regen
tegen het eind van November en een weinig sneeuw valt in December.
In Januari heeft men, als het een goed jaar is, drie of vier dagen van
zwaren sneeuwval; maar de sneeuw smelt spoedig in de vlakte. Zoo
zingt de dichter Omar Khaygam: "De hoop der wereld, waar de
menschen hun hart op stellen, wordt asch of wordt werkelijkheid; maar
dan, evenals de sneeuw op de stoffige woestijnoppervlakte, schittert zij
een kort oogenblik en verdwijnt."
Maar toch zou zonder de bergen, die de schatten aan sneeuw bewaren
voor de tijden van nood, zuidoostelijk Perzië volkomen onbewoonbaar
zijn. In Garmsir zijn de wintermaanden zeer aangenaam, maar zelfs in
Maart wordt een tent verbazend warm, en de zomer is drukkend en
ongezond, ofschoon op vele plaatsen gemakkelijk bestijgbare bergen
koelte bieden.
De bevolking van deze groote provincie telt misschien 750,000
inwoners, die men kan verdeelen in lieden met vaste woonplaatsen en
in nomaden; de laatsten zijn zeer talrijk. De menschen uit de steden en
dorpen zijn voor het meerendeel Iraniërs. De horden der overweldigers,

die achtereenvolgens kwamen opdagen, hebben bijna altijd een
zwervend leven geleid, een leven zoo ongeveer als ons in het Boek Job
wordt beschreven.
De reiziger, die uit Europa komt, vindt de onvruchtbaarheid van het
land verschrikkelijk, en wat treurig mag heeten, zij is bezig toe te
nemen. Naarmate de bevolking zich meer aan vaste woonplaatsen
gewent, raakt de voorraad hout meer uitgeput, vooral door het werk der
kolenbranders. Steenkolen zijn er in het land niet, en op bijna geen
enkelen berg vindt men een echt bosch. Meestal treft men min of meer
verspreide boschjes aan van struiken; die de gomsoort tragacanth
leveren of de assa foetida, die
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 33
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.