glimlach stap ik drie passen achteruit, twee naar rechts, één naar links, mompel een goedkeuring en open het klepje van mijn camera.
"_Atsjoem!_" proest het paard nommer 1.
De ruiter, nu bepaald ten toppunt van voldaanheid, deelt mij zijn indrukken mee, helaas, zijn ze voor mij onbegrijpelijk en gaat dan weg met een beweging, die schijnt te zeggen: "Tot strakjes, wacht hier op mij!"
Nieuwsgierig kijk ik eens naar de kerk, die er kaal en somber uitziet, naar het groene veldje, waar de dooden worden begraven zonder eenige versiering of grafteeken, want wat van de aarde komt, moet tot de aarde terugkeeren zonder meer; heel de hollandsche philosofie ligt in dien zin. Ik denk er juist over, het duin te gaan bestijgen, toen opnieuw een drievoudige galop zich doet hooren. Ik bespeur mijn verheugden ruiter, die met drie nieuwe paarden komt aanhollen. Hij zegt iets en stijgt van het paard. Hij gaat bij het eene staan en verklaart, dat ik nu met mijn werk kan voortgaan.
"Je maakt misbruik, vriend!" antwoord ik in het Fransch.
En om er van af te zijn, draai ik zijn hoofd om en doe alsof ik hem kiek. Tot driemaal toe, met elk der drie paarden, herhaalde ik het grapje; toen kreeg ik een adres, met potlood geschreven, en tegelijk een betuiging van de grootste ingenomenheid.
_Tot werziens, tot, tot...._
Ik beklom het duin. De kinderen, uit school gekomen, toffelden in koor op hun klompjes, klots, klots, klots.... Ik moest hen tot mij zien te lokken door iets ongebruikelijks. Met mijn pet zwaaiend, begon ik hard te loopen en daarbij heftig met de armen te zwaaien, het gezicht naar de zee gekeerd, alsof ik daar iets heel bijzonders zag.
Die buitensporigheid wekte de nieuwsgierigheid. Langs alle voetpaadjes kwamen de kinderen aanloopen; ze trokken elkander mee en kogelden in het zand. Ik liep naar het strand tot aan den rand der golven. Zij volgden mij. Daar nam ik plotseling een handvol centen uit mijn zak. Zij stortten naar voren. Ik raapte wat gevallen was weer op. Een deel van de kleinen vluchtte verschrikt weg; de rest, allen meisjes, bleef om mij heen staan en stak de magere bloote armpjes uit.
"Hoepla!" riep ik; "dans eens voor mij!"
De een hief een liedje aan, en daar begonnen ze te dansen, blauw en rose geteekend tegen den grijzen hemel vóór dien blauwgroenen horizon, één en al frischheid in den koelen morgen.
Na vijf minuten werkens, gingen de kleinen om mij heen staan, en ik legde in de roode kinderhandjes de verwachte geldstukken. Toen vlogen ze weg als kwikstaarten en herinnerden mij tevens, dat het tijd was voor het lunch.
Op het duin kwam de waardin uit de herberg mij zoeken. Met de handen in de zij begon ze een lang gesprek en liet mij daarbij haar mond en haar tanden, bijna haar maag zien. Ik ging met haar naar het kleine kamertje met de blauwe, gebloemde borden aan den wand, waar een hagelwit tafellaken een reeks van schaaltjes van wit porselein droeg met deksels. Het zag er uitlokkend uit. De waard blies in alle vriendelijkheid weer veel tabaksrook uit en bracht mij een glas bier.
Plechtig nam ik met de beste verwachtingen het deksel van het eerste schaaltje, een taai stuk biefstuk dreef in de margarine.... Ik ontdekte het tweede: roodbruine worteltjes.... Ik ontdekte het derde: gekookte aardappels.... Ik deed het vierde open: gehakte kool, die naar heliotroop rook....
De waardin lachte een goddelijk lachje, vol trots.
In verslagenheid proefde ik het vleesch en verslond het in stilte, met ruime bijvoeging van bier, melk, eieren en boterhammen.... O, hollandsche keuken! Wat hebt gij mij een last gegeven! Gij vindt nergens uws gelijke, dunkt mij, of het moest zijn in de spaansche pablas, de duitsche ham of de arabische koeskoes.
Toen ik een sigaar aanstak, om het leed over het treurig onthaal wat te verzachten, trad er een der oude mannen binnen. Hij zag er nog ouder uit dan alle ouden, die ik reeds had gezien. Hij ging dicht bij het buffet zitten, liet zich een groot glas jenever geven en ging tegenover den rustigen baas een dutje doen, afgebroken door een paar zachte woorden. Ik had voor mijn oogen een doek van Teniers, en ik genoot er ten volle van. Het in woorden weer te geven, is mij onmogelijk. Geen woord zou de kalmte en rust kunnen schetsen van die beide ouden, die al rookend hun glaasjes ledigden, en daar zaten in hun houten leuningstoelen met rechte ruggen, alsof ze er nooit uit zouden opstaan. Naast hen kookte de koperen ketel; door het groene horretje vóór 't venster vloeide de zon binnen met vaag schijnsel, dat weerkaatst werd door de borden aan den muur, en de klok, met bedachtzame haast voortgaand, stiet met haar rooden slinger de minuten over de hoofden van die heeren, die de kunst verstonden om het leven te verlengen.
Na een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.