Dierenleven in de wildernisSchetsen uit het leven der dieren hun natuurlijke aanleg | Page 3

William J. Long
moeten hervatten. Dan baat instinct hun niet; ze
weten zich niet zooals hun wilde stamgenooten voor hun vijanden te
verbergen; zij zien ook geen kans om aan voedsel te komen; en als de
havik neerschiet of de boschkat te voorschijn springt, zijn zij de eersten
die er 't leven bij laten.
Waar ge ook in de bosschen komt, overal zal die meening nog bij u
versterkt worden. Ik zat eens op een middag te kijken hoe vijf of zes
rendiermoeders dunkt mij bezig waren hun jongen de eerste regels van
den omgang en het gezellig verkeer te leeren. Tot op dat oogenblik
hadden de jongen in strenge afzondering, elk bij zijn eigen moeder,
geleefd, zooals alle andere dieren in de natuur--een uitstekende
methode, tusschen twee haakjes, waar menschenmoeders misschien
nog een voorbeeld aan kunnen nemen. Nu werden ze voor het eerst bij

elkaar gebracht; vast een voorproefje van het leven 's winters, als alle
rendieren in kudden over de open vlakten zwerven.
Ze werden door de moeders naar een open plek in 't bosch gebracht,
naar 't midden geduwd en daar alleen gelaten om kennis te maken, wat
al heel langzaam en omzichtig in zijn werk ging. Ondertusschen
stonden de moeders uit de schaduw naar hen te kijken; de bedeesde
moedigden zij aan, en die den baas wilden spelen en begonnen te
stooten straften ze of duwden ze op zij. Toen moesten ze spelenderwijs
in groepjes leeren draven en over omgevallen boomen springen--een
noodzakelijke, maar toch een heel moeilijke les voor een rendier, dat nu
weliswaar in de uitgestrekte bosschen woont, maar dat in vroeger
eeuwen op de open noordelijke vlakten leefde, waar zijn spieren zoo'n
verandering hebben ondergaan dat springen iets onnatuurlijks voor hem
is geworden, zoodat hij het met veel geduld en moeite moet leeren. Een
andermaal vindt ge een hertje in 't bosch verstopt--zooals het in het
volgende hoofdstuk beschreven is--en ge staat er versteld van dat het
niet wegspringt, maar zonder de minste vrees op u afkomt, uw handen
likt, u achternaloopt en verlangend, droevig blaat, wanneer ge weer
gaat. Ge moet misschien nog leeren dat vrees geen instinct is; dat de
meeste dieren, als ge ze maar zoo vroeg vindt dat ze nog niets geleerd
hebben, geen angst laten blijken, wanneer er iemand vriendelijk op ze
toekomt, maar een levendige nieuwsgierigheid aan den dag leggen.
Dwaalt ge een week of wat later door het bosch, dan hoort ge plotseling
een noodsignaal en ziet ge datzelfde hertje weer wegstuiven, alsof 't om
zijn leven ging. Toch zijt gij gebleven die ge waart; onveranderd bleef
uw vriendelijkheid; evenmin als vroeger kwam 't in uw hart op ook
maar een schepsel kwaad te doen. Wat is er dan toch met dien zoon van
Kis [2] gebeurd? Eenvoudig dit: dat er op zekeren dag, toen het hertje
achter zijn moeder aan liep, een geur uit het kreupelhout dreef die niet
in het bosch hoorde. Nauwelijks had de hinde dat geroken, of zij wierp
haar kop achterover, stak haar neus in den wind, snoof, en met een
sprong en een doordringenden kreet dat het hertje haar zou volgen
snelde zij weg. Zoo'n les hoeft maar zelden herhaald te worden--van dat
oogenblik af beteekent een bepaalde geur gevaar voor het hertje; en als
de wind het gunstig gezind is en de lucht nog eens in zijn neusgaten

wuift, zal het wegspringen, zooals hem geleerd is. Negen van de tien
herten die in de wildernis bij onze nadering op de vlucht slaan hebben
nog nooit een mensch gezien of kwaad van hem ondervonden; ze
gehoorzamen dus eenvoudig aan een der voorschriften uit hun jeugd.
Ge kunt de waarheid van deze bewering nog eenvoudiger op de proef
stellen. Zoek in 't voorjaar eens een kraaiennest (ik kies de kraai, omdat
zij de slimste vogel is en haar nest niet moeilijk is te vinden) en als de
jongen bijna "vlug" zijn, ga er dan eens stilletjes heen. Op een gegeven
dag zult ge zien hoe de moeder dicht bij het nest staat en tegenover de
jongen haar vleugels uitspreidt; dan duurt het niet lang, of de kleintjes
staan op en doen haar met uitgebreide vlerkjes na. Dat is de eerste les.
Den volgenden dag ziet ge misschien hoe de oude vogel zich op de
teenen opgeeft en zich door heftig fladderen in evenwicht houdt. Weer
doen de jongen dit na, en zoo leeren ze al gauw dat hun vleugels het
vermogen hebben hen te dragen. Den daarop volgenden dag kunt ge de
beide ouden takop, takaf om het nest heen zien springen, en als de
afstand groot is gebruiken ze hun vleugels. De kleintjes doen aan 't
spelletje mee, en--kijk eens aan! ze hebben leeren vliegen, zonder ook
maar in 't minst te beseffen dat ze er les in kregen.
Dit alles heeft natuurlijk slechts op
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 41
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.