De omwenteling van 1830 | Page 7

Hendrik Conscience
want zij sprong met de twee armen vooruit op mij toe en riep:
"Ach, mijn klein Belgsken-lief! Kom hier, kind, u moet ik toch eens kussen, al stond er de koning bij!"
Zij sprong mij zoo vurig en zoo woest aan den hals, dat ik, onder het onverwacht geweld zwichtend, met wijf en al op den rug ten gronde viel en mij ter dege aan het achterhoofd bezeerde.
Mijn vriend, de Brusselaar, verjaagde het dolle mensch en hielp mij te been.
Op dit oagenblik bracht men het lijk eener Hollandsche marketentster van boven den wal; bloed stroomde nog over hare kleederen, en het jenevertonneken sleepte aan zijne riemkens haar achterna.
Deze vrouw was, bij het wegvluchten der laatste Hollandsche soldaten, een eind achteruitgebleven; zij liep boven de poort voorbij, juist toen de vrijwilligers begonnen er onder door te komen. De eersten, die haar zagen, wilden niet op eene vrouw schieten; doch de marketentster keerde zich om, toonde hun den rug, en met de hand er op slaande, deed zij een alsdan bekend teeken van verachting en spot. Een geweer mikte op haar, en de stoute vrouw viel ten gronde; een kogel was haar door het hart gegaan.
Het gezicht van het lijk weerhield ons een oogenblik; dan volgde ik mijnen vriend den Brusselaar naar de Groote Markt, waar al de geweren ten teeken van vreugde werden afgeschoten, onder aanheffen van een onbeschrijfelijk geschreeuw en gejubel.
Mijn vriend beweerde, dat ik ook schieten moest, en om mij dit mogelijk te maken, laadde hij mijn groot pistool, dat misschien sedert Napoleons tijd nog geen vuur had gezien.
Hij gaf het mij in de hand en leerde mij, hoe ik den arm gebogen moest houden, om het stooten van het wapen te voorkomen. Ik deed wat hij zeide en loste stoutelijk den slag. Hoe het kwam, weet ik niet; maar het pistool gaf een machtigen knal en rukte mij, als het ware, het gansch gebeente uiteen. Mijn elleboog en schouder deden mij zoo zeer, dat mijn vriend meende te barsten van lachen bij de pijnlijke en droeve gezichten, die ik trok.
De smart verminderde echter spoedig. Wij bleven op de markt; de burgers brachten voedsel en drank aan, en ik at uit éénen pot met mijnen vriend.
Omtrent twee uren na den middag gingen wij over de Graanmarkt, waar men bezig was met het arsenaal uit te planderen. Ik zag er allerlei lieden komen uitgestroomd, elk met een nieuw geweer op den schouder; en dewijl het bezit van een nieuw geweer mijn innigste verlangen was, verzocht ik den Brusselaar met mij er binnen te gaan, om te beproeven, of ik insgelijks een wapen zou kunnen bekomen.
Na lang dringen en stooten geraakte ik in een magazijn, waar vele lange houten kisten opeengestapeld lagen; uit eene van deze nam ik een geweer. Mijnen vriend zag ik niet meer omtrent mij; hoezeer ik ook in het arsenaal rondzocht, ik kon hem niet meer vinden.
Bij den ingang van het gesticht staande, schouwde ik met angst op de uit en instroomende menigte; en toen ik na een uur wachtens mijnen vriend nog niet had gezien, zou ik wel van verdriet geweend hebben. De Brusselaar was mijn moed, mijne macht, mijne hoedanigheid van man; nu ik hem had verloren, was ik weder een kind geworden, dat nog niet tot de hoogte zelfs van eenen omwentelingssoldaat was opgegroeid.
Eene bijzonderheid, die ik na eerst aan mijn geweer en aan al de geweren uit het arsenaal bemerkte, was, dat de Hollanders, vóór hunnen aftocht naar het kasteel, al de hanen er van hadden medegenomen; en zoo liepen er dus eene menigte mannen in de stad rond met vuurwapens, die tot schieten onbekwaam waren.
Terwijl ik nog altijd voor het arsenaal stond en innerlijk God bad, dat Hij mij toch zou toelaten den Brusselaar weder te vinden, hoorde ik van verre doffe kanonknallen en welhaast daarop klonk over de stad de akelige noodkreet: "het bombardement! het bombardement!"
En inderdaad, toen de Belgen, ondanks zeker wapenbestand, dat er gesloten was geworden, dicht onder het kasteel verschenen en daar, bij het einde der Kloosterstraat, een arsenaal wilden overrompelen, dat nog eene Hollandsche bezetting in had, dan gaf baron Chassé bevel om de stad met bommen en gloeiende kogels te beschieten. De talrijke oorlogsschepen, die in de Schelde voor de Werf op stroom lagen, voegden hun vuur bij dat des kasteels en der forten, en zoo werd Antwerpen in alle richtingen met verbrijzelende kogels of brandstichtende bommen overdekt.
Zonder op het gevaar te letten, dwaalde ik tot den laten avond van de eene straat naar de andere, over alle plaatsen en markten, met mijn geweer zonder haan op den schouder, om, indien het mogelijk ware, mijnen vriend den Brusselaar te ontdekken. Ik vond hem niet en heb hem zelfs, sedert het oogenblik onzer scheiding in het arsenaal, nooit meer gezien, hetgeen mij doet vermoeden, dat hij dien dag aan
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 41
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.