dat hij,
toespeling makend op mijn beroep van advocaat, eenige Latijnsche
woorden mompelde. Maar zijn blik verduisterde, zijne ademhaling
werd hijgend; toen mijne vrouw hem naderde om zijn hoofdkussen te
schikken en zijn voorhoofd te verfrisschen, moest hij eene inspanning
doen om heur te herkennen: "Hoe, gij ook, mevrouw, ik dank u zeer!"
Daarna werd de ademhaling flauwer, een laatste naam, die zijner zuster,
kwam pijnlijk over zijne lippen: "Ca...ro...line". Het was zijn hart, dat
ontsnapte. Het was twee uren.
Hector Denis.
VOORREDE VAN DEN UIL [1]
Heeren kunstenaars, heeren uitgevers, heer dichter, ik heb u eenige
aanmerkingen te doen aangaande uwe eerste uitgave. Hoe! in dat lijvige
boek, in dien olifant dien gij met achttienen naar den roem tracht te
drijven, hebt gij het kleinste plaatsje niet gegund aan den vogel van
Minerva, den wijzen, omzichtigen uil! In Duitschland en in dat
Vlaanderen dat gij zoozeer bemint, reis ik gedurig op den schouder van
Uilenspiegel, die maar aldus genoemd wordt, omdat zijn naam bediedt:
Uil en Spiegel, wijsheid en komediespel. Die van Damme, waar hij
geboren werd, naar men zegt, spreken uit: Ulenspiegel, door
samentrekking en de gewoonte die zij hebben u in stee van Ui uit te
spreken. Dat is hunne zaak.
Gij hebt eene andere uitlegging uitgedacht: Ulen voor U lieden Spiegel,
de Spiegel van U, boeren en heeren, geregeerden en regeerders, de
spiegel van de dwaasheden, de belachelijkheden, de misdaden van een
tijdstip. Dat was vernuftig, maar onredelijk. Men moet nooit afbreken
met den slenter.
Misschien vondt gij het vreemd de wijsheid te verbeelden door
een--naar uwe meening--treurigen, belachelijken vogel, een gebrilden
schoolvos, een kermis-grappenmaker, een vriend der duisternis, dien
men niet hoort vliegen en die doodt zonder dat men hem hoort komen,
evenals de Dood. Nochtans gelijkt gij op mij, huichelaars die lacht met
mij. In menige uwer nachten stroomde het bloed onder de slagen der
Moord, die op vilten zolen liep, opdat men heur ook niet zoude hooren
komen.
Brak, in uw aller geschiedenis, nooit geen bleeke dageraad aan, die met
zijn vale schemering de met lijken van mannen, vrouwen en kinderen
bedekte straatsteenen verlichtte? Waarvan leeft uwe Staatkunde, sedert
dat gij over de wereld regeert? Van worgen en moorden.
Ik, uil, de leelijke uil, ik dood om mij te spijzen, om mijne jongen te
spijzen, ik dood niet om te dooden. Verwijt gij mij de vogeltjes op te
peuzelen, dan kan ik u even goed de slachting verwijten die gij aanricht
onder alles wat leeft. Gij hebt boeken geschreven waarin gij met
verteedering spreekt over de lichtheid van de vogelen, over hunne
minnarijen, over hunne schoonheid, over de kunst waarmede zij hun
nestje bouwen, en over de angsten des moederschaps, vervolgens zegt
gij met welke saus men ze moet opdienen en in welke maand van het
jaar zij de vetste stoverij opleveren. Ik, ik maak geen boeken, God
beware mij daarvoor, anders schreef ik dat, als gij den vogel niet kunt
opeten, gij het nest opeet, uit vreeze dat gij een hap zoudt verliezen.
Wat u betreft, onbesuisde dichter, het was uw belang mij terug te
brengen in uw werk, waarvan ten minste twintig hoofdstukken mij
toebehooren [2] de andere laat ik u in onbetwisten eigendom. Men mag
toch wel het volstrekt meesterschap behouden over de domheden die
men laat drukken. Schreeuwende dichter, gij slaat links en rechts op die
welke gij de beulen des vaderlands heet, gij stelt Keizer Karel en
Philips II aan den schandpaal der geschiedenis; gij zijt geen uil; gij zijt
niet voorzichtig. Weet gij of er geen Keizer Karel of geen Philips II op
de wereld meer bestaan? Vreest gij niet dat eene opmerkzame censuur
uit den buik van uwen olifant toespelingen op doorluchtige
tijdgenooten vinde? Waarom laat gij dien Keizer en dien Koning niet
slapen in hun graf? Waarom moet gij al die majesteit aanblaffen? Die
het zweerd trekt, zal door het zweerd vergaan. Er zijn menschen die het
u nooit zullen vergeven, ik ook vergeef het u niet, gij stoort mijne
burgerlijke spijsvertering.
Wat beteekent die bestendige tegenstelling tusschen een verfoeiden
koning, wreedaardig van jongs af--daarom is het een mensch--en dat
Vlaamsche volk, dat gij ons wilt voorstellen als heldhaftig, gulhartig,
eerlijk en werkzaam? Wie zegt u dat die koning slecht en dat volk goed
was? Wijselijk zou ik u het tegenovergestelde kunnen bewijzen. Uwe
hoofdpersonages zijn dwazen of zotten, zonder er een uit te zonderen:
uw deugniet van Uilenspiegel neemt de wapenen op voor de
gewetensvrijheid; zijn vader Klaas sterft, laat zich levend verbranden
voor zijne godsdienstige overtuiging; zijne moeder, Soetkin, kwijnt van
verdriet en sterft ten gevolge van de foltering, om een fortuin voor
haren zoon te bewaren; uw Lamme Goedzak stapt recht door het leven
afsof het al was, goed en eerlijk op deze wereld te zijn; uwe kleine Nele,
die niet leelijk is,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.