De kleine Johannes | Page 2

Frederik van Eeden
van Presto hield. Maar hij had toch ook heel
wat ruimte in zijn hart voor anderen over. Vindt ge het vreemd, dat zijn
donker slaapkamertje met de kleine ruitjes daar ook een groote plaats
innam? Hij hield van het behangsel met de groote bloemfiguren, waarin
hij gezichten zag en waarvan hij de vormen zoo dikwijls bestudeerd
had, als bij ziek was of 's morgens wakker lag, hij hield van het eene
schilderijtje dat er hing, waarop stijve wandelaars waren afgebeeld, die
in een nog stijver tuin wandelden langs gladde vijvers, waarin
hemelhooge fonteinen spoten en kokette zwanen zwommen; het meest
hield hij echter van de hangklok. Hij wond die altijd met zorg en
aandacht op en hield het voor een noodzakelijke beleefdheid naar haar
te kijken als zij sloeg. Dat ging natuurlijk alleen zoolang Johannes niet
sliep. Was de klok door een verzuim stil blijven staan, dan voelde
Johannes zich zeer schuldig en vroeg haar duizendmaal vergeving. Gij
zoudt misschien lachen, als ge hem met zijn kamer in gesprek hoordet.
Maar let eens op hoe dikwijls gij bij u zelven spreekt. Dat schijnt u in 't
geheel niet belachelijk. Johannes was bovendien overtuigd, dat zijne
hoorders hem volkomen begrepen en had geen antwoord noodig. Maar
heimelijk wachtte hij toch wel eens een antwoord van de klok of het

behangsel.
Schoolkameraden had Johannes wel, maar vrienden waren het eigenlijk
niet. Hij speelde met hen en smeedde samenzweringen op school en
vormde rooverbenden met hen buiten, maar hij voelde zich eerst recht
thuis als hij alleen met Presto was. Dan verlangde hij nimmer naar
jongens, en voelde zich volkomen vrij en veilig.
Zijn vader was een wijs en ernstig man, die Johannes dikwijls
medenam op lange tochten door wouden en duinen; dan spraken ze
weinig en Johannes liep tien schreden achter zijn vader, de bloemen
groetend, die hij tegenkwam en de oude boomen, die zoo altijd op
dezelfde plaats moesten blijven, vriendelijk met zijn handje langs de
ruwe schors strijkend. En ruischend dankten hem dan de goedige
reuzen.
Soms schreef zijn vader letters in het zand bij het voortgaan, een voor
een, en Johannes spelde de woorden, die zij vormden en soms ook
stond de vader stil en leerde Johannes den naam van een plant of dier.
En Johannes vroeg ook dikwijls, want hij zag en hoorde veel
raadselachtigs. Domme vragen deed hij vaak; hij vroeg waarom de
wereld was zooals zij was, en waarom dieren en planten dood moesten
gaan, en of er wonderen konden gebeuren. Maar Johannes' vader was
een wijs man en zeide niet alles wat hij wist. Dat was goed voor
Johannes.
's Avonds voor dat hij slapen ging, deed Johannes altijd een lang gebed.
Dat had de kindermeid hem zoo geleerd. Hij bad voor zijn vader en
voor Presto. Simon had het niet noodig, dacht hij. Hij bad ook heel lang
voor zichzelven en het slot was meestal de wensch, dat er toch eens een
wonder mocht gebeuren. En als hij amen gezegd had, keek hij
gespannen in het half duistere kamertje rond, naar de figuren van het
behangsel, die nog vreemder schenen in het zwakke schemerlicht, naar
den deurknop en naar de klok, waar nu het wonder zou beginnen. Maar
de klok bleef altijd hetzelfde wijsje tikken en de deurknop bewoog zich
niet, het werd geheel duister en Johannes viel in slaap, zonder dat het
wonder gekomen was.
Maar eenmaal zou het gebeuren, dat wist hij.

II
Het was warm aan den vijver en doodstil. De zon, rood en afgemat van

haar dagelijksch werk, scheen een oogenblik op een verren duinrand uit
te rusten, voor ze onderdook. Bijna volkomen spiegelde het gladde
water haar gloeiend aangezicht weer. De over den vijver hangende
bladen van den beuk maakten van de stilte gebruik om zich eens
aandachtig in den spiegel te bekijken. De eenzame reiger, die tusschen
de breede bladen van de waterlelie op een poot stond, vergat dat hij
uitgegaan was om kikkers te vangen en tuurde in gedachten verzonken
langs zijn neus.
Daar kwam Johannes op het grasveldje, om de wolkengrot te zien.
Plomp! plomp! sprongen de kikvorschen van den kant. De spiegel trok
rimpels, het zonnebeeld brak in breede strepen en de beukenbladen
ritselden verstoord, want zij waren nog niet klaar met hun
beschouwing.
Vastgebonden aan de naakte wortels van den beuk lag een oude kleine
boot. Het was Johannes streng verboden daarin te gaan. O, wat was
dezen avond de verzoeking sterk! Reeds vormden zich de wolken tot
een ontzaglijke poort, waarachter de zon ter ruste zou gaan.
Schitterende rijen wolkjes schaarden zich ter zijde als een
goudgeharnaste lijfwacht. Het watervlak gloeide mede, en roode
vonken vlogen als pijlen door het oeverriet.
Langzaam maakte Johannes het touw der boot van de beukenwortels
los. Daar te drijven, midden in de pracht! Presto was reeds in de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 52
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.