enkele dingen, die u hinderen en aan het effect schaden: zoo als, bij voorbeeld, de niet goed gekozen kleuren der gordijnen en der traditioneele tabouretten (hoog violet voor de eerste antichambre, smaragdgroen voor de zaal van het _Oeil-de-Boeuf_), die met hun zware gouden borduursels niet in harmonie zijn met het karakter van het geheel.
Niets herinnert zoo volkomen aan Versailles als de groote galerij, de galerie des glaces, met haar salons van den oorlog en den vrede, haar met allegorische groepen en figuren beschilderde zoldering, haar lichtkleurige marmeren wanden, haar borstbeelden van romeinsche keizers. Dit is eene in vollen nadruk prachtige, echt koninklijke zaal, waarvan het effect nog wordt verhoogd door de vijf-en-dertig kristallen lichtkronen en twee-en-vijftig kandelabres, die te zamen niet minder dan vijf-en-twintighonderd waskaarsen kunnen dragen. Eene van de meest geliefkoosde uitspanningen van den beklagenswaardigen Koning was het aanschouwen van deze weergalooze verlichting, die alleen voor hem ontstoken werd.
De raadzaal neemt in het paleis dezelfde plaats in als de salle du Conseil te Versailles, maar zij is tweemaal zoo groot en uitmuntend verlicht. De dekoratie is wit met goud; de gordijnen zijn blauw met gouden leli?n; voor de massieve vergulde tafel, met een kleed van blauw fluweel bedekt, staat een monumentale fauteuil, versierd met de koninklijke kroon en met dooreengevlochten L's. Ook de hooge pendule van Versailles is niet vergeten; zij staat nu stil, maar toen zij nog ging, opende zich bij het slaan van het uur, eene kleine nis, waaruit Lodewijk XIV te voorschijn trad, begroet door zijne buigende hovelingen.
Maar al wat wij tot hiertoe gezien hebben, verbleekt bij de wonderen van de dusgenaamde "paradekamer": daar wacht ons een schouwspel, waarop niets ons had voorbereid. Hier zijn wij niet meer te Versailles; hier vergeten wij zelfs de Chiemsee; wij zijn eensklaps overgeplaatst in eene tooverwereld, in een visioen; en onwillekeurig ontsnapt ons een uitroep van verbazing, meer dan van bewondering. Verbeeld u een soort van toover-tempel, stralende in rooden lichtgloed, waar het aan alle kanten schittert van goud, dat nauwelijks ruimte overlaat voor fluweel en tapisserie. Ik zie geen kans om al de kostbaarheden te beschrijven, in overstelpenden overvloed opgehoopt in deze ruimte van veertien meters in het vierkant, die, naar men zegt, niet minder dan twee-en-een-half millioen mark heeft verslonden. Het bed alleen is op zich zelf een wonderwerk, en de borduursters van Munchen, uit wier handen dit meesterstuk kwam, hebben aan dien arbeid zeven jaar van haar leven gewijd. De gordijnen van den baldakijn zijn van tapisserie au petit point en van zwaar goud borduursel op goudbrokaat. De sprei is een meesterstuk van geduld en smaak. De hooge purperen gordijnen, welke voor de ramen hangen, zijn letterlijk overladen met gouden belegsels, die twee centimeters hoog zijn en zoo zwaar, dat het eenige moeite kost, deze massieve draperie?n uit de plooi te brengen. De totaal-indruk is die van grenzenlooze verkwisting, van alle maat en perk te buiten gaande pracht: het is een visioen uit een of ander oostersch paleis, een sprookje uit de Duizend-en-een-Nacht, plotseling tot werkelijkheid geworden.
Voor den armen krankzinnigen Koning zelven was deze weergalooze paradekamer een soort van heiligdom, gewijd aan de vereering, ik mag wel zeggen aan de eeredienst van den monarch, dien hij schier als eene godheid huldigde, van den _Roi-soleil_, Lodewijk XIV. Hij zelf heeft dit vertrek nooit bewoond; hij had het dan ook niet voor zijn persoonlijk gebruik laten inrichten: het moest een tempel zijn, waar hij, in stille devotie en ongestoorde eenzaamheid, zijn cultus vieren kon.--Daar is in waarheid iets tragisch in die hartstochtelijke, bijna afgodische vereering van den beierschen Koning voor Lodewijk XIV. Wat hem het meest aantrok in deze inderdaad imposante figuur was zeker wel de volle ontplooiing der koninklijke waardigheid en majesteit, waarvan de _Roi-soleil_, niet zonder recht, als de type bij uitnemendheid gelden mag. Ook Lodewijk II van Beieren had een zeer hoog gevoel van zijne koninklijke waardigheid en een diep besef van zijne koninklijke macht; maar het ontbrak hem juist aan datgene wat Lodewijk XIV in zoo hooge mate bezat: het aangeboren talent of genie tot regeeren, de innerlijke macht om koning te zijn. Niet ieder wie maar wil kan Lodewijk XIV navolgen: daartoe is het niet genoeg, kunstliefde te bezitten als hij, dichters en kunstenaars te beschermen en aan te moedigen als hij, en als hij prachtige paleizen te bouwen; daartoe behoort ook die ernstige opvatting van zijne roeping, die persoonlijke toewijding aan zijne taak, waardoor de groote Koning zich niet minder onderscheidde dan door den glans zijner hofhouding. In de werkelijkheid was er al zeer weinig gemeen tusschen Lodewijk II van Beieren, die zich zeer luttel met de regeering bemoeide en zich aan al zijne koninklijke plichten onttrok, en zijn doorluchtig voorbeeld, wiens geheele leven in het koning-zijn opging. Voelde hij wat hem ontbrak; besefte hij dat én zijn karakter én de omstandigheden
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.