ook aan de diepste denkers een onverdeeld kunstgenot verschaffen; hij heeft eindelijk in tal van schitterende kleinigheden--'t zij bijschrift, 't zij hekelvers, 't zij treurzang, 't zij dankdicht, 't zij vreugdelied--schier al het lief en leed zijner katholieke tijdgenooten bezongen.
Vooral sinds het dankbaar nageslacht, onder algemeene deelneming en toejuiching, den grooten Nederlander, in het hem zoo dierbaar Amsterdam, een standbeeld heeft opgericht, en den Dichterkoning ten troone heeft verheven, is de Vondel-literatuur--en dat verschijnsel is?verblijdend--ook van katholieke zijde meer en meer beoefend.
Ik heb hier niet in bijzonderheden te vermelden, wat wij ook in dezen, aan onzen wakkeren, onzen moedigen, onzen kundigen J. A. ALBERDINGK THIJM, te danken hebben: eene meer bevoegde hand heeft zich reeds, op hare wijze, van die taak gekweten en ALBERDINGKS verdiensten op een en dezelfde lijn geplaatst met die van den grooten Protestantschen Vondelverklaarder J. V. LENNEP[2].
Ondankbaar zou het wezen, de goede diensten te miskennen of te vergeten, die de Eerw. Heer J. W. BROUWERS ten opzichte van Vondels herstelling en herleving bewezen heeft.
Onze hoogstbegaafde dichter, H. J. A. M. SCHAEPMAN, heeft 's lands oudsten en grootsten Po?et op eene, zijner en Vondel waardige, wijze bezongen--menig jeugdig hart heeft hij met geestdrift voor onzen puikdichter vervuld:
Vondel!--zie de polsen zwellen?Van het warmer kloppend bloed;?In de handen beeft de veder,?Die dien naam hergeven moet;?Vondel!--duizend duizend stemmen?Geven antwoord, zingen 't lied,?Dat den dichter roemt en huldigt?Als monarch op 't kunstgebied.
Vondel!--dichter boven allen,?Dichter met uw gansche ziel,?Echo van het eeuwig loflied,?Dat der englen harp ontviel,?Dichter, die in aardsche vormen?'t Hemelsch ideaal hergeeft,?Waar de mensch, de wareldkoning?In verrukking henenstreeft.
De Eerw. Heer G. F. DRABBE heeft voor eenige jaren het inwendig proces van Vondels bekeeringsgeschiedenis met zeer veel talent uit de schriften, 't karakter en de lotgevallen des grooten mans opgemaakt[3], en zijne opvatting en voorstelling daarvan met even veel talent tegen J. VAN LENNEP verdedigd[4].
De Katwijksche Leeraar, wijlen P. J. KOETS, heeft eene voortreffelijke en belangrijke inleiding geschreven tot het onlangs wederom uitgegeven treurspel "Peter en Pauwels"[5], het eerste gedicht van Vondel, na zijn openlijken overgang tot de R. K. Kerk in 't licht gegeven, en te beschouwen ?als het _ex-voto_ van dien overgang, op het roemrijke graf der Apostelen neergelegd."
In "de Katholiek"[6] heeft verleden jaar een zeer begaafd Leeraar aan het Seminarie Hageveld, onder den titel "een kunstbeeld", zelf een verrukkelijk kunststuk geleverd, waarin hij ons de Maagd _Ifis_ schetst uit Vondels _Jeftha of offerbelofte_, een treurspel, dat de 72-jarige grijsaard, met reeds bevende hand, aan jeugdige schrijvers als een toonbeeld heeft toegereikt.
Ongetwijfeld hebben wij binnen kort iets zeer uitmuntends te verwachten van den Eerw. Heer J. A. de Rijk, den uitmuntenden spreker en schrijver, die ons Vondels ?Maria Stuart" heeft toegezegd.
Eindelijk heb ik zelf, naar best vermogen, getracht het mijne bij te dragen, om Vondel te populariseeren onder de Katholieken door de uitgave van _Vondels gedichten op de Soci?teit van Jezus_ (1868); _Vondel en de Moeder des Heeren_ (1869); _Vondel en de Paus_ (1870), een werkje, dat mij den apostolischen zegen heeft verworven uit het Vaticaan, waar Vondel, omstuwd van onze Hoogeerwaarde Bisschoppen, onlangs "als Koning" zijn intrede heeft gehouden.[7]
Hebben al die studi?n van Katholieken op Vondel en Vondels gedichten niet geheel hun doel gemist, dan is de tijd daar, om nader en grondiger kennis te maken met de complete lettervruchten van den man, wiens levensschets, tot gereeder verklaring zijner geschriften, ik hier in het kort zal mededeelen.
VONDEL[8] werd ten jare 1587, op den 17den November, feestdag van Gregorius den Wonderwerker ?zijn geboorte-heilige," uit Nederlandsche ouders geboren in het Duitsche Keulen; de ?trouwe dochter van de Roomsche Kerk, in wier halve-maan men de zon van Rome kon aanschouwen." Aan dat Keulen ontleende hij meermalen den naam van _Agrippijner_ en 't verschafte hem bij het dankbaar nageslacht den eeretitel van _Agrippijnsche zwaan_.
Een Antwerpsch hoedenstoffeerder, Joost van den Vondel en Sara Kranen, de dochter van een insgelijks uit Antwerpen herkomstigen Rederijker, Peter Kranen--beiden met hunne doopsgezinde famili?n uit hun geboortestad ontweken--schonken hem het eerste levenslicht in een huis _zur viole_ of _zur Fyolen benennt_, de zevende woning, ter rechterzijde gelegen, wanneer men uit de keulsche St. Matthijsstraat de _grosze Witschgasse_[9] inwandelt. Die _viole_ beteekent hier de bloem van dien naam en helaas! _niet het snaarinstrument_, wat toch zoo passend zou wezen bij de wieg van den grooten Nederlandschen Zanger.
Als negenjarige knaap (1596) kwam de toekomstige Dichterkoning met zijne ouders, en met eene oudere en jongere zuster, Clemensken[10] en Sara,[11] over Frankfort en Bremen, eerst naar Utrecht, waar hij het lager schoolonderricht genoot, en in 't volgend jaar naar Amsterdam, waar de oude Joost in 1597 in 't poorterboek is ingeschreven en de jonge in 't ouderlijk vak, den kousenhandel, werd opgeleid. Het Vondelgezin woonde er in de Warmoesstraat, waar _de Trouw_ in den gevel prijkte, en werd er in 1599 met een tweeden zoon, Willem[12], in 1602 met eene derde dochter,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.