op oranjebloesem.
Zoo kwamen we bij het volgende meer Nemba. Hier herhaalde zich hetzelfde weerzinwekkende tooneel als in het vorige dorp.
Zelden zag ik leelijker en meer dierlijke tronies dan van deze menschen. We waren bijna genoodzaakt onze stokken te gebruiken, om ons deze geldzieke half-wilden van het lijf te houden.
Ook hier huurden wij een bootje om ons te laten overzetten, en eenmaal weer op het water, waren we in staat weer kalm te genieten van het heerlijke landschap.
Onwillekeurig dacht men: hoe is het mogelijk, dat zulk een schoon vruchtbaar land bewoond is door zulke walgelijke onbemiddelde menschen, met aapachtige, karakterlooze trekken, kleine, onontwikkelde, bijna dwergachtige lichamen en een gevoelsleven, waarin genegenheid, trouw, waarheidsliefde bijna onbekend zijn. En als nobeler gevoelens zich soms uiten, zooals op het oogenblik in hun patriotisme, dan is het meer een soort epidemie, een kunstmatig aangekweekt enthousiasme, versterkt en veroorzaakt door de hoop het opgeofferde tienvoudig terug te zullen krijgen.
Na een klein uur bereikten we den overkant van het Nemba-meer. De zon begon onder te gaan en het werd tamelijk frisch. Doch wij hadden nog een zes mijl te gaan om het Shogi-meer te bereiken, waar wij zouden overnachten in een h?tel.
Wij volgden een smal rotsig voetpad, dat, zich door de dalen slingerende, ons diep in een bosch bracht. Hier stond op eene eenzame plek een groote "tori?", vervaardigd van ruwe boomstammen, met zekere sterke lianen aan elkaar verbonden. Heeft een kluizenaar misschien eens dit primitieve symbool van het oude Shinto-geloof hier achtergelaten, nu in de eenzaamheid vergeten, zooals ook dit oude geloof eenmaal vergeten zal worden en eenzaam zal staan in de geschiedenis der menschelijke ontwikkeling?
Zoo kwamen we over eene boomlooze vlakte, waar groote brokken vreemde vulkanische stof bijna allen plantengroei had gedood. Slechts waren de lavaklompen overdekt met een droog grijs mos, dat dezen chaos een fantastisch somber voorkomen gaf.
De wandeling duurde langer dan wij verwachtten; het bosch werd steeds dichter, terwijl de zon al lang niet meer zichtbaar was in het enge dal. Op eenmaal waren de koelies en de heer S. verdwenen.
Wij riepen en kregen geen antwoord. Zij moesten dus wel ver van ons weg zijn en het pad was nauwelijks te vinden in het lage struikgewas. Wij riepen weer, en nog eens en nog eens. Geen antwoord. Had het pad zich misschien ergens gesplitst en hadden wij het verkeerde genomen, ons steeds meer verwijderende van de anderen? Het was geen prettige gewaarwording, de gedachte hier verdwaald te zijn in dit bosch, zoo vermoeid als wij reeds waren.
Doch eindelijk hoorden wij stemmen en vonden elkaar terug. Nu ging het soms voetje voor voetje, steile hellingen af en ravijnen langs. Het was geheel donker geworden om ons en ook in ons, want wij begonnen de koelies, die voor gidsen doorgingen, te verdenken, dat zij den weg niet wisten. En spoedig genoeg konden we hier ook onbehaaglijke bewijzen van ondervinden.
Ten laatste kwamen wij bij een meer, dat dan het Thogi-meer moest zijn. Nu, meenden wij, was ons lijden spoedig voorbij. Men had ons verteld, dat aan den overkant een goed h?tel lag, welks boot op ons geroep zou komen om ons over te zetten. Wij tuurden en tuurden, doch er was nergens eenig licht te ontdekken. Het pad volgde steeds den oever, die steil in het water afdaalde en begroeid was met hooge pijnboomen of lang wuivend gras. Het was een gevaarlijke tocht, hoewel het hier door de open watervlakte niet meer zoo donker was.
Doch wij genoten bij het gezicht van het met sombere pijnbosschen omzoomde meer, dat daar zoo stil en geheimzinnig neerlag in den mistigen avond. Plotseling verscheen de maan boven het geboomte, groot en glanzend tusschen donkere wolken en wierp haar zilveren schijnsel over het roerlooze water, dat levend scheen te worden en duizenden vonken schoot, daar, waar de zwarte slagschaduwen van het bosch het niet als gevangen hield. Doch als een coquette, die zich slechts even vertoonde in al haar schoonheid, verschool de maan zich nukkig dadelijk weer achter de wolken, en liet ons smachten en verlangen naar haar terugkomst.
Toen ontdekten wij aan den anderen oever licht, dat van het h?tel moest zijn, en haastten ons zooveel mogelijk om daar tegenover te komen. We hallo-den op zeemansmanier, en weldra hoorden wij in de stilte het geluid van een boot, die te water gelaten werd. De oever, waar wij stonden, was zeer hoog en steil en slechts met gras begroeid, doch in het donker konden wij niet zien, dat het halsbrekend was hier naar beneden te kruipen. Den volgenden morgen zagen we, dat wij het bij daglicht nooit gewaagd zouden hebben. Mijn man ging vooruit en riep ons opeens toe, niet verder te gaan, daar het laatste gedeelte als een afgrond loodrecht in het water neerdaalde.
Hier zaten we en wisten niet goed wat te doen. Volgens berekening had de boot ons al
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.