van omvang; gij kent hem wel, mijnheer Méré, ik ontving hem rechtstreeks van het billard van New-Rush!.... Welnu die slokop van een Dada heeft hem ingeslikt, alsof het een pil ware!.... Waarlijk, dat boosaardige dier zal mij vroeg of laat den dood nog aandoen."
In het oog van miss Watkins blonk, terwijl zij dit verhaalde, een vroolijke straal, die niet veel uitzicht opende op de verwezenlijking van die naargeestige voorspelling, zelfs in langen tijd niet. Maar plotseling, met de fijngevoeligheid der vrouwen zoo eigen, merkte zij de stilzwijgendheid, die door haren vader en den jeugdigen ingenieur betracht werd, alsook hun verlegen voorkomen in hare tegenwoordigheid.
"Het is alsof ik de heeren stoor!" zeide zij. "Nu, zeg het maar, als gij geheimen hebt, die ik niet hooren mag, dan zal ik heengaan!.... Ik heb daarenboven niet veel tijd te verliezen. Ik moet mijn sonate studeeren, voordat ik voor het middagmaal kan zorgen!.... Kom, ik ga.... gij zijt heden niets gezellig, mijne heeren!.... Ik laat u dus op uw gemak samenzweren!"
Zij was reeds buiten, maar kwam toch weer terug, en zeide toen met bevallige maar toch hoogst ernstige stembuiging
"Mijnheer Méré, als gij mij over de zuurstof wilt ondervragen, dan ben ik gereed. Ik heb reeds driemaal het betrekkelijk hoofdstuk in de handleiding der scheikunde, die gij mij geleend hebt, gelezen, zoodat "dat gasvormig, kleurloos, reuk- en smaakloos lichaam" hoegenaamd geen geheim meer voor mij is!"
Daarop maakte miss Watkins eene bevallige buiging en verdween als een ijl luchtverschijnsel. Een oogenblik later weerklonken de akkoorden van een uitmuntende piano in een der vertrekken die het meest verwijderd van de spreekkamer gelegen waren, en verkondigden dat het jonge meisje geheel en al in hare muzikale oefeningen verdiept was.
"Welnu, mijnheer Watkins," hernam Cyprianus, wien de liefelijke verschijning zijn aanzoek in het geheugen teruggeroepen zou hebben, wanneer hij in staat zoude geweest zijn dat te vergeten. "Welnu, mijnheer Watkins, zult gij mij een antwoord op de vraag verleenen, die ik de eer had tot u te richten?"
Mr. Watkins nam zijn pijp uit den mond, spoog met eene poging van voornaamheid op den grond, hief het hoofd op en vroeg terwijl hij een scherpen doordringenden blik op den jonkman wierp:
"Mijnheer Méré, hebt gij haar wellicht daarover gesproken reeds?"
"Waarover gesproken?.... Tot wie?"
"Wel wat gij straks zeidet.... tot mijne dochter?"
"Voor wien ziet gij mij aan, mijnheer Watkins?" hernam de jeugdige ingeneur met eene hartstochtelijkheid, die geen twijfel omtrent zijne oprechtheid toeliet. "Ik ben Franschman, mijnheer!..... Vergeet dat niet!.... Dat wil zeggen, dat ik nimmer veroorloofd zou hebben met mejuffrouw uwe dochter over een huwelijk te spreken, zonder toestemming verworven te hebben!"
De blik van Mr. Watkins had zijne scherpte verloren, maar daarentegen raakte thans zijne tong los.
"Dat 's uitstekend!.... Beste jongen! Ik verwachtte niets minder van uwe bescheidenheid ten opzichte van Alice!" antwoordde hij op bijna hartelijken toon. "Welnu, vermits ik vertrouwen in u kan stellen, zoo zult gij mij uw woord geven, dat gij haar ook in de toekomst daarover niet zult spreken!"
"Wat? ook niet in de toekomst? Wat beduidt dat, mijnheer?"
"Wel, eenvoudig dat dit huwelijk onmogelijk is en dat het 't beste zal zijn, de hoop daarop in uwe papieren maar door te schrappen!" hernam Mr. Watkins. "Mijnheer Méré, gij zijt een eerlijk jongmensch, een volmaakt gentleman, een uitmuntend scheikundige, een uitstekend professor, die eene groote toekomst voor zich heeft--daaraan twijfel ik niet; maar gij zult mijne dochter niet hebben, om de eenvoudige reden, dat ik andere plannen voor haar ontworpen heb."
"Maar, mijnheer Watkins!...."
"Dring niet verder aan!.... het zou overbodig zijn!...." hernam de pachter. "Al waart gij hertog en pair van Engeland, dan nog zoudt gij mij niet bevallen!.... Man, gij zijt zelfs geen Engelsch onderdaan, en gij hebt mij met de meeste openhaartigheid medegedeeld, dat gij hoegenaamd geen vermogen hebt. Kom, alle gekheid ter zijde, gelooft gij ernstig, dat ik Alice opgevoed en haar de beste meesters van Victoria en van Bloemfontein gegeven heb, zooals ik heb gedaan, om haar, zoodra zij twintig jaren oud zoude zijn, af te staan, ten einde te Parijs in de Universiteitsstraat op de derde verdieping te gaan leven met een mijnheer, dien ik niet ken en wiens taal ik zelfs niet versta?.... Denk toch na, mijnheer Méré, en stel u in mijne plaats!.... Vooronderstel, dat jij de pachter John Watkins zijt, de eigenaar van de Vandergaart-Kopjesmijn, en dat ik mijnheer Cyprianus Méré ben, een jeugdig Fransch geleerde, wien men eene zending aan de Kaap heeft opgedragen.... Vooronderstel, dat gij hier in deze spreekkamer in dezen leuningstoel zit, terwijl gij uw glaasje gin slurpt en uwe pijp Hamburgsche tabak rookt; kunt gij u dan ook maar een oogenblik voorstellen.... voorstellen éen enkel oogenblik slechts.... dat gij mij uwe dochter ten huwelijk zoudt schenken?"
"Voorzeker, mijnheer Watkins," antwoordde Cyprianus "en nog wel zonder eenige aarzeling, wanneer ik in u zou ontdekken de hoedanigheden, die haar geluk moeten
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.