winkelladen, waar zij schots en scheef in terecht kwamen, timmerde Grootvaders rooden, katoenen zakdoek, dien hij vergeten had mede te nemen, als een vlag aan de toonbank vast, en ging naar het petroleumvat, om ook daar een paar draadnagels in te slaan. Maar toen viel zijn aandacht op de kraan, die in het vat zat, en Jantje sloeg er net zoo lang op met zijn hamer, tot de kraan uit het vat vloog en de petroleum in een breeden stroom op den vloer en op Jantjes beenen terecht kwam. Ha, dat vond Jantje pas mooi. Hij hield er den hamer onder, waardoor de stroom een bizonder mooien vorm kreeg en de droppels hem om de ooren spatten, en hij keek met innig welbehagen de gevolgen van zijn bemoeiingen aan. De petroleum bedekte weldra den geheelen vloer, en Jantje was zoo nat als een gedrenkte spons. Zijne Moeder had er geen erg in, want zij was in de keuken, tot zij opeens een geweldig geschreeuw vernam, zoo hevig, dat zij van schrik opsprong en naar den winkel ijlde. Maar nauwelijks had zij de deur geopend, of zij bleef als verstomd staan en keek met open mond naar de petroleum, die den geheelen vloer bedekte tot aan den drempel toe, waarop hare voeten stonden, en naar Jantje, die uit alle macht schreeuwde en met zijn hamer op het vat sloeg.
De tranen sprongen Anneke in de oogen, en zij was in een woord radeloos. Zij wist niet, wat ze beginnen moest. Ze kon niet eens bij haar zoontje komen, zonder door de petroleum te plassen, wat ze op hare pantoffeltjes onmogelijk doen kon.
En Jantje schreeuwde uit alle macht, niet om hetgeen hij gedaan had, ook niet omdat hij met de beentjes rechtuit in de petroleum zat, maar eenvoudig om. het feit, dat er geen petroleum meer uit het vat stroomde. Hij was er meer dan kwaad om, dat de stroom opgehouden had te vloeien, en hij meende net zoo lang te schreeuwen, tot het weer begon.
Bedroefd en niet wetende wat zij beginnen moest, snelde Anneke de achterdeur uit, om Grootvaders hulp in te roepen. Schreiende kwam zij daar binnen, en zij vertelde onder snikken en tranen, wat Jantje gedaan had.
"Wat is er?" vroeg Grootmoeder, toen zij Anneke zoo bedroefd zag staan. Grootvader stond ook van zijn stoel op en vroeg:
"Wat is er, Anneke? Wat scheelt er aan?"
De goede man voelde al naar zijn zakdoek, om haar de tranen van de wangen te vegen, want hij hield veel van Anneke. Maar hij vond zijn zakdoek nergens. Hij kon ook niet vermoeden, dat die als een vlag aan de toonbank wapperde.
"O, o," zei Anneke, "daar heeft Jantje me de kraan uit het petroleumvat geslagen...."
"Den haan uit het kippenhok doodgeslagen?" vroeg Grootvader ontsteld. "Hoe komt het kind er bij."
"Neen, neen," zei Anneke met haar mond aan Grootvaders oor, "de kraan uit het petroleumvat geslagen, en nu is alle petroleum uit het vat geloopen, en Jantje zit er midden in. Ik weet niet, wat ik beginnen moet...."
Grootvader had nu goed verstaan. Hij trok zijn klompen aan en stapte den winkel binnen, waar Jantje nog zijn uiterste best deed, om petroleum uit het leege vat te laten vloeien. Hij schreeuwde als 't ware moord en brand.
Grootvader keek ook niet weinig verschrikt, evenals een paar vrouwtjes, die juist kwamen aanloopen om boodschappen te halen.
Trom plaste op zijn klompen door de petroleum en pakte Jantje op, dien hij regelrecht naar de keuken bracht.
"Hier Griet, kleed hem maar dadelijk uit en stop hem in de tobbe," zei hij tegen zijn vrouw, die van schrik bijna niet spreken kon, toen zij de ramp in oogenschouw nam.
Daarna haalde Grootvader eene tobbe uit het schuurtje, benevens een paar dweilen, en begon den vloer op te dweilen.
Hij schudde daarbij echter bedenkelijk met het hoofd, want hij begreep zeer goed, dat de zaak zoo gemakkelijk niet in orde kwam. Jantje schreeuwde intusschen honderd-uit, want hij werd door Moeder en Grootmoeder naakt uitgekleed en in een warm bad gestopt. Zijn kleeren waren onbruikbaar geworden.
Dat laatste was ook het geval met den winkelvloer. Trom besloot dan ook dadelijk de handen uit de mouwen te steken De geheele vloer werd opgebroken en door een nieuwen vervangen, wat den ouden man heel wat werk bezorgde, 't Is te begrijpen, dat Dik verbaasd opkeek, toen hij 's avonds thuis kwam en hem het gebeurde verteld werd.
"Die kleine hazewindhond, hoe krijgt hij 't in zijn hoofd," zei hij eindelijk. En Grootvader zei:
"Ik zeg, dat hij een bizonder kind is, Dik, net als jij, en dat is-ie."
Sinds dien dag werd het petroleumvat zoo geplaatst, dat Jantje er niet meer bij kon. En de kleine kerel kreeg van zijn vader een houten hamertje, waar hij niet veel kwaad mee kon doen. Hij timmerde nu den geheelen dag en hielp Grootvader op zijn manier bij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.