De Zoon van Dik Trom | Page 7

C. Joh. Kieviet
baker in een oogwenk tot in het hart van de taart doordrongen. En toen vrouw Smul die lichaamsdeelen weer uit hun ontijdig graf had opgedolven, zaten zij dik in de room. Zij leken wel roomhorentjes.
Vrouw Smul kon zich in het eerste oogenblik maar niet begrijpen, wat er gebeurd was, zoo snel was het in zijn werk gegaan, en zij gaf een gil van den schrik. Doos en taart liet zij op den vloer vallen, en zij vluchtte op een draf den winkel uit en de huiskamer in, waar Anneke in een schaterlach uitbarstte, zoo mal zag baker er uit. En zij kon haast niet tot bedaren komen, toen Dik haar vertelde wat er eigenlijk gebeurd was, al vond zij het meer dan jammer van de heerlijke taart.
"En wat zullen Piet van Dril en zijne vrouw het akelig vinden, als zij het hooren," zei Anneke.
"Die zullen het niet hooren," zei Dik. "Ik ga dadelijk een nieuwe taart bestellen, precies eender als deze, en wij noodigen Piet en zijne vrouw een avondje bij ons op de koffie, om haar te helpen opeten. Dan hooren zij er nooit iets van. Baker zal er haar mond wel over houden,--en wij praten er natuurlijk ook niet over."
Zoo geschiedde. Piet en zijn vrouw smulden er heerlijk van en vonden het prettig, dat de taart Dik en Anneke zoo lekker smaakte, maar zij hebben nooit geweten, dat het de hunne niet was. De baker wilde den heelen avond niet binnen komen. Zij bleef stil in de keuken. Maar Anneke zorgde toch, dat zij haar deel van de lekkernij kreeg.
Want zij paste uitstekend op den kleinen Jan, en dat waardeerde Anneke bizonder. Een paar dagen later ging de baker voor goed heen.

Vierde Hoofdstuk.
De eigenschappen van den kleinen Jan en het geduldige busje van de orgelvrouw.
De kleine Jan groeide zeer voorspoedig op, dat wil zeggen alleen in de lengte, want hij bleef broodmager, tot groote verbazing van Dik en Anneke, die elken dag opnieuw in de gelegenheid werden gesteld om zijn eetlust te bewonderen.
"Hij is precies een hazewindhond," zei Dik meer dan eens. "Hoeveel hij ook eet, hij blijft altijd even dun. 't Is verwonderlijk!"
Overigens was de kleine Jan een zeer voorlijk kind. Hij lachte al, toen hij nog maar enkele dagen oud was, en zijne tandjes kwamen zeldzaam vroeg. Hij kroop veel gauwer over den vloer, dan nog ooit eenig kind gedaan had, en kreeg mazelen, kinkhoest en waterpokken, toen andere kinderen van zijn leeftijd de gedachte daaraan nog niet in hun hoofd voelden opkomen.
Zijn grootvader hield daarom staande tegenover iedereen die het hooren wilde, dat de kleine Jan een bizonder kind was, en dat was-ie.
Jan was met zijn grootvader al spoedig goede maatjes. Toen hij nog heel klein was, wilde hij altoos op diens knieen zitten en paardje-rijden, zoodra hij hem maar zag, en als Grootvader zijn zin niet dadelijk deed, zette hij het zoo geweldig op een schreeuwen, dat zelfs Grootvaders gehoorvliezen er pijn van gingen doen. En dan haastte de oude man zich, om zijn kleinzoontje tevreden te stellen.
Zoodra Jantje loopen kon, en dat kon hij heel vroeg, liep hij grootvader overal na. Anneke was daar eerst wel wat ongerust over, omdat grootvader zoo erg doof was, maar toen haar Jantje altoos weer gezond en wel terugkeerde in de ouderlijke woning, begon zij daar spoedig aan te wennen. Als Jantje zoek was, dacht ze al dadelijk: "O, hij zal wel weer bij grootvader wezen."
Toen Jantje zag, dat grootvader bijna altoos aan het timmeren was, schreeuwde hij net zoo lang, tot hij ook een hamer kreeg, en van dat oogenblik af deed hij niet anders dan hameren. Hij sloeg er mee tegen de toonbank, dat de weegschalen er van rinkelden, klopte op de vijgenmand met zooveel kracht, dat de pitjes uit de vruchten te voorschijn kwamen, hamerde een melkkan aan scherven en sloeg een barst in de winkelruit. Dat gebeurde alles op een dag, tot grooten schrik van Anneke, die hem den hamer afnam, toen het te laat was. Grootvader had er niets van gemerkt, en toen Anneke hem op de verwoesting attent maakte, keek hij die eenigen tijd in verbazing aan, tot hij eindelijk mompelde:
"Zie je wel, Anneke, dat Jantje een bizonder kind is?--En dat is-ie."
Dat bleek ook uit het feit, dat Jantje het geweldig op een schreeuwen zette, toen Anneke hem den hamer had afgenomen. Hij kon echter zoo hard niet schreeuwen, dat zijne Moeder hem dien teruggaf. Grootvader was bezig de stijfsellade te herstellen, die niet meer goed heen en weer kon schuiven. Jantje zat schreeuwend achter hem op den vloer, tot het twaalf uur werd en Grootvader naar huis moest om te eten. Grootvader legde den hamer in den spijkerbak en vertrok. Nauwelijks was hij verdwenen, of Jantje greep den hamer en zette de werkzaamheden voort. Hij sloeg draadnagels in de verschillende
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 64
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.