wat erg zwaar in den winkel."
"Ja, dat doet het--en dat doet het," zei Trom.
"En wou jij dan alleen in den winkel gaan wonen, Dik?" vroeg vrouw Trom met een glimlachje.
Dik lachte ook.
"Neen Moeder, dat is nu juist mijne bedoeling niet. Als u en Vader het goedvinden, zou ik wel willen trouwen. Anneke en ik hebben elkander al gekend van onze vroegste kinderjaren af, en wij houden veel van mekaar. Dus,--wat dunkt u er van?"
Moeder Trom stond op, sloeg haar armen om Dik's hals, gaf hem een kus op elke wang, en zei:
"Mijn zegen er op, Dik!"
Trom trok zoo hard aan zijn bakkebaardjes, dat hij er de vlassige haartjes van in de hand hield, en zei:
"Ja, ja, zoo is het goed, en dat is het. Griet, onze Dik is toch een bizonder kind,--en dat is-ie!"
Tweede Hoofdstuk.
De belangrijkste dag uit het leven van Dik Trom.
Het ging al gauw als een loopend vuurtje door het dorp: "Dik Trom gaat trouwen met Anneke, en zijn ouders gaan het huisje bewonen naast den winkel." En alle menschen vonden het erg best. "'t Was net een spannetje, dat bij elkaar hoorde," zei men. "Allebei zijn ze vroolijk, allebei jong, allebei dik," en dat was waar, want Anneke evenaarde in gezetheid haar aanstaanden man. Zij zag er door en door gezond uit, had een paar blozende wangen en keek iedereen altoos vroolijk en opgeruimd aan. En zij vond het wat prettig om met Dik te trouwen. Van hun vroegste jeugd af hadden zij elkander gekend en veel van mekaar gehouden, en niemand vond het vreemd, dat zij man en vrouw zouden worden. Eigenlijk hadden de menschen het al lang gedacht.
Op een mooien dag in de maand Juni werd de bruiloft gevierd. Dik was 's morgens al vroeg opgestaan en den tuin achter zijn huis ingestapt. Het zonnetje scheen zoo vroolijk, de vogels zongen zoo blijde, de bloemen in de perkjes geurden zoo heerlijk, en Dik voelde zich zoo gelukkig, dat hij van louter plezier een liedje begon te zingen. En met zijn zakmes sneed hij de vroege rozen af en de seringen en de vogelkers, en bond ze te zamen tot een welriekenden ruiker, dien hij zelf aan zijne bruid ging brengen. Overal zag hij de vlaggen uitsteken ter eere van hem en van Anneke. Piet van Dril was de eerste, die zijn vlag uit het zolderraam stak, en toen volgde Jan Vos, en daarna Van Dijk, de molenaar, en Vrouw van Aken, en Teun de visscher, en de meester, en de ontvanger, en de burgemeester. Ja, zelfs uit het huisje van Kee, de heks van den Achterweg, wapperde een klein, verschoten vlaggetje uit het boven-zijraampje, want zij hield dolveel van Dik en verheugde zich in zijn geluk. Weldra was er geen huis meer, waar de vlag niet uithing, wat wel een bewijs was, dat de bruid en de bruidegom geliefde personen waren op het dorp.
Dik vond het heerlijk te zien, dat alle menschen hem en Anneke een blijk van vriendschap wilden geven. Hij had een glimlach van geluk op de lippen, en zijne oogen tintelden van blijdschap.
De menschen, die hem tegenkwamen, hielden hem staande om hem geluk te wenschen en de hand te drukken, en Piet van Dril stak zijn zwarte gezicht buiten de deur van de smederij, toen Dik daar voorbijkwam, zwaaide met zijn vette, glimmende petje, en riep driemaal: "Hoezee! Leven Dik en zijne bruid!"
Voor het huis van Anneke wachtte hem eene verrassing, want daar was een mooie, groote eerepoort opgericht met sparregroen en papieren bloemen. Bovenin prijkte een schild met de namen van de bruid en den bruidegom, en er hingen lampions met kaarsen, die 's avonds een schitterend licht zouden geven.
Dat hadden zijn vrienden en kennissen gedaan onder leiding van Piet van Dril, zijn boezemvriend.
En onder de poort stond Anneke, die maar niet begrijpen kon, dat die poort ter harer eere was opgericht, en ze lachte en schreide tegelijk van blijdschap en zei, dat ze zoo gelukkig was en zooveel eer niet verdiende. En zij dankte Dik voor zijn mooien ruiker, en wist bijna niet, wat zij doen zou van vreugde.
Toen ging Dik naar huis terug, om alles voor de bruiloft in orde te brengen. Er werden in de schuur, die in gewone tijden voor pakhuis diende, groote tafels en stoelen geplaatst voor de gasten. En hij versierde de wanden met vlaggedoek, en nog was hij daarmee niet gereed, toen de deur openging, en Piet van Dril en Jan Vos verschenen, die een wagen met sparregroen meebrachten en hem hielpen aan de versiering.
De schuur was weldra haast niet meer te herkennen, zoo mooi werd zij. Vader en moeder Trom konden hun oogen bijna niet gelooven, toen zij even binnen kwamen om een kijkje te nemen. Zij sloegen de handen van verbazing in elkaar, en Trom mompelde:
"Wat een feest,--wat een feest! 't Heele
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.